23 december 2024
Zij stelt mij aan anderen voor als haar jongste collega, woorden die ik met hoofdletters zou moeten schrijven, alsof het mijn naam is. Ze noemt me nu 51 jaar zo, maar niet als ze mij aanspreekt. Dan zegt ze de laatste tijd vaak Ron. Daar hoef ik niets van te zeggen, want na twee zinnen vraagt ze zich hardop af: ‘Zei ik nou Ron tegen je? Ik bedoel natuurlijk Len.’ Om vervolgens de draad van haar verhaal weer op te pikken. Nel heeft altijd verhalen, die ik niet altijd even goed versta omdat zij in de loop van haar verhalen steeds zachter gaat praten en ik intussen weet dat ik een gehoorapparaat van de verzekering vergoed zou krijgen, mocht ik er eentje (dus twee) willen aanschaffen. Ik vind me daar nog te klein voor.
Vandaag bracht ik haar naar het St Antonius in Leidsche Rijn. Daar was ik nog nooit geweest, maar nu dus wel. Het ging om de jaarlijkse controle van haar pacemaker. Alles was in orde. Het hart was uitermate rustig. Het nam zelf 60% van de hartslag voor zijn rekening, de pacemaker greep voor 40% in. Die kon trouwens nog 2,6 jaar mee, vertelde de arts die de controle uitvoerde, dus daar zou ze haar honderdste verjaardag nog mee vieren. Nel had me gevraagd om met haar mee de behandelkamer in te gaan. Ik dacht aan mijn moeder. Haar bracht ik regelmatig naar het ziekenhuis, in Den Haag. Voor haar darmen, voor haar rug en ook voor haar pacemaker. Dat leidde tot gedeeltelijke ontkledingen waar ik bij zat of waarbij ik hielp. Maar ach, een zoon en zijn moeder. Het schoot even door me heen dat ik Nel daarbij zou moeten helpen. Dat was niet zo, realiseerde ik me weer toen de man losjes een snoer om haar nek legde alsof het een
collier was, de sensor als een kostbare hanger op haar borst, asymmetrisch.
Ook dacht ik aan mijn moeder toen de kwaliteit van pacemaker en de hartslag geprezen werden en daarbij het feest van een honderdste verjaardag genoemd werd.
‘Weet u wat massaal is?’ vroeg Nel. De man achter zijn apparaat moest even nadenken. Wat bedoelde die mevrouw? ‘Massaal?’ ‘Ja, dat zeg ik, wat is een massaal lekkende hartklep?’ De verpleger kon zich daar wel iets bij voorstellen, zei hij, maar hij was geen cardioloog. Hij was van de pacemakercontrole, niet van de hartkleppen. Nel had het gevraagd als de schooljuf die ze ooit was en de gids die na haar negentigste nog allerlei groepen rondleidde. Met zijn bedeesde reactie deed de verpleger me denken aan een leerling. Eentje die zich eerst afvroeg of hij de juf wel goed begrepen had en daarna snapte dat de juf het antwoord wel wist, maar de vraag stelde om zijn kennis te testen. Zo ervoer hij dat. Ik had natuurlijk kunnen zeggen dat de vraag van mijn oudste collega een retorische was, maar dat leek me niet erg handig. In plaats daarvan zei ik dat Nels hartklep aan alle kanten lekte. Hier een kier, daar een gat of een spleet.
‘Precies,’ zei Nel. ‘Daarom haalt die pacemaker mijn honderdste verjaardag nog wel, maar het is de vraag of ik dat red.’ In de herfst van 2015 zei een arts in het Haagse ziekenhuis dat mijn moeder pas na haar honderdste verjaardag hoefde terug te komen voor een pacemakercontrole. Het zag er allemaal zo goed uit. ‘Je hoort het,’ zei ik op de terugweg tegen mijn moeder, ‘je kunt alvast gaan sparen voor je eeuwfeest.’
Mijn moeder kwam haar volgende afspraak niet na, zij overleed ruim een maand na ons ziekenhuisbezoek, op eerste kerstdag. Bij Nel waren ze wat voorzichtiger: zij moet volgend jaar terugkomen, als ze nog maar 99 is.
‘Ik vind dit wel een gezellig uitje,’ zei ze op de terugweg. ‘Ik moet binnenkort naar Beter Horen.’