Pionierspad – van Kemphaan naar Bergplaats te Almere, 26 februari 2023

Gemankeerd
We raken gemankeerd. Vierenhalve maand geleden liepen we voor het laatst en vandaag staat een route op de lat die alleen dankzij het nodige geslinger nog net de tien kilometer haalt. Het gaat ons even niet naar den vleze. Maar we zijn er weer.
We lijken wel beginners. Ik vergat de batterijen van mijn camera te checken, Aat liet zijn petje thuis. Van die dingen. Gelukkig vindt hij nog ergens een petje in een verstolen hoek van zijn auto en ik kan, als de batterijen echt leeg zijn, nog even doorgaan met mijn mobieltje.
Twee jaar geleden bewonderde ik de souplesse waarmee Aat over de stalen constructie van een brug huppelde. Dat was ergens in Groningen. De gebitumeerde planken van de brug waren verwijderd zodat je over de blote stalen draagbalken moest, nu eens als een evenwichtskunstenaar en dan weer als een antilope. Aat was beide, vond ik. Een bejaarde balanceur misschien, en een huppelend hert van dagen, maar toch met een gratie die van iemand diep in de zeventig zat niet zou verwachten.
We mochten de hemel danken dat we vandaag zo’n brug niet tegen kwamen. Het zou een onoverkomelijk obstakel geweest zijn.
Wel troffen we een pad dat braaf geasfalteerd was maar plots ophield bij twee dwarsliggende bermen langs een adventief ander pad. Ik vond het wel een symbool voor onze wandeltocht: gemankeerd, maar toch verder.
Had ik het over een hemel die we mochten danken? Dan mocht dat ook voor het heldere licht dat ons vanuit een strakblauwe lucht toeviel en van de eerste tekenen van een nieuw voorjaar.
Voor onze wandeltochten lijkt dat niet te gelden. Het Pionierspad loopt bijna ten einde. Dat wel. We hadden er vorig jaar al een punt aan willen draaien, maar zover zijn we nu nog even niet.
Wordt vervolgd. Maar voorlopig niet.
Pionierspad – van de Stichtse naar de Hollandse Brug, 12 oktober 2022
De berg van Almere

Ook op oude schilderijen zie je dat er in de natuur heel wat plezier gemaakt wordt. En dan niet door de eekhoorntjes of distelvinken, al lijkt dat wel zo, maar vooral door mensen. Maar minstens even vaak en misschien wel vaker zijn mensen die in bos of land figureren juist ernstig. Ze sjokken over onverharde wegen en als ze de tijd nemen om even, bij een bijzonder uitzicht, de tijd te nemen en stil te staan, is dat om zich bewust te zijn van eigen nietigheid of om onder de indruk te raken van de goddelijke hand die al die eiken en beekjes toch maar heeft gebakken, geplant of gegraven, en in ieder geval heeft bedacht. Dat klinkt allemaal ernstig.
Vanmorgen dronken we onze koffie op de Berg van Almere. Die begin je te beklimmen op een hoogte van 0 meter boven NAP en dan cirkel je om de berg heen en binnen de kortste keren heb je de hoogte van 20 meter bedwongen. Boven wacht je een fraai uitzicht over het veelkleurige blad van al die bomen om je heen. Een rij populieren komt nog veel hoger, maar andere bomen zijn vaak niet of niet eens veel hoger dan de berg. Zo zie je de bomen én het bos. Daarachter, vanuit de verte, zwaaien je de windmolens toe. Vanaf het bankje telde ik er honderd en dat zonder me om te draaien, want we zaten er immers vooral om rustig onze koffie te drinken. Twee kopjes.
De beklimming van de berg is geen prestatie. De helling is goed te doen en om de paar meter vertelt een bordje je hoeveel meter je nu weer gestegen bent. Ik vond het wel wat veel van het goede, deze verleuking van landschap, die berg, en dan ook nog de bordjes.
Ook al omdat we nog maar net het vierkant hadden gezien waar in 2084 tien keer tien maakt honderd lindebomen moeten staan. Vanaf 1984 wordt er ieder jaar een linde geplant. De boom van 2022 is dus de 39ste en de een-na-laatste van rij vier. Een grote betonnen plaat vermeldt het jaartal. Die van 2023 ligt al klaar. Het moet me overigens van het hart dat die stenen platen zo groot niet kunnen wezen of ze liggen verborgen onder blad en tak. Als er een boom geplant wordt, gaat er ook een fles de grond in. Wat de inhoud van de fles is, weet ik niet en dat is ook de bedoeling. In 2084 wordt de eerste boom omgehakt en dan wordt ook de oudste fles weer opgegraven. Dan wordt de inhoud ervan wereldkundig gemaakt. Dus nog even wachten.
Goed, dat vond ik wel een aardig initiatief, al heb ik geleerd dat honderd voor een boom niet oud is, dus dat omhakken sprak me wat minder aan, maar als voor het zover is, in 2083 bijvoorbeeld, zal ik deze kwestie nog wel even aanhangig maken. Ik heb het in ieder geval voor 2 januari van dat jaar als punt in mijn agenda gezet.
Maar goed, bij het beklimmen van die berg die geen berg is, begon me de leukigheid toch een beetje tegen te staan. Ik had zelfs een beetje te doen met de Hampshire Downs. Dat zijn de schapen die de helling van de berg kort moeten houden. Die waren hier dus neergezet voor de leukigheid. Voerde dat niet wat ver? Natuurlijk, deze hele omgeving kwam van de tekentafel, maar werd er hier niet heel erg aan de speelsheid van de mensheid tegemoet te komen? Door mijn hoofd rommelde nu behalve het woord ‘leukigheid’ ook ‘verkindsing’.
Toen zag ik het paaltje met daarop een bordje dat vertelde dat ik in een kindermuseumbos terecht was gekomen. Toen begreep ik ook het deurtje dat zo klein was dat ik bijna op handen en voeten moest om er doorheen te kruipen. Met het labyrint een eindje verderop had ik daarom geen enkele moeite meer. Als het voor kinderen is, mag alles.
Pionierspad – van de Nijkerker- naar de Stichtse brug, 14 september 2022
De close-upstand

Niet alleen ik, ook een ander, vergeet wel eens iets. Ik zeg het met enige opluchting. We waren tien minuten onderweg toen Aat ontdekte dat hij zijn mobieltje in de auto had laten liggen. We liepen net tussen allerlei in de herfst kwijnend groen. Groen neigde naar geel. De bramen waren zacht en smakeloos, het ijle bloemblad van wat ik een duinroos noem gleed weg van bruin geworden meeldraden. Ik zei dat ik zou doorlopen, maar dat deed ik vooral niet. In plaats daarvan vroeg ik we weer eens af hoe het ook alweer zat met de macrofunctie van mijn camera.
Ik ben een M-mannetje, dat wil zeggen iemand die zijn fototoestel op de M van manual zet en afhankelijk van de omstandigheden wat rommel met diafragma, iso-waarde, scherpstellen, en sluitertijd. Daarvan zijn de laatste twee de meest variabele in de reeks.
Maar de camera heeft ook een close-up functie. En die is uitermate geschikt voor iemand die maar beter even kan slenteren in plaats van stilstaan of stevig stappen.
Die andere functies op mijn camera zijn telkens weer een ontdekking, want ik vergeet die mogelijkheden vrij snel en als ik me al iets herinner dan duurt het nogal even voor ik weer echt van de hoed en de rand weet.
Dat resulteerde dus in heel veel plaatjes van dichtbij – zonder macrolens, want je kunt ook niet alles hebben en al helemaal niet meesjouwen – en vast en zeker maakte ik vergelijkbare plaatjes al vaker. Dat is dan maar zo. Een vroege herfstwandeling door polder of ander weiland lijkt veel op een andere vroege herfstwandeling door net zo’n gebied. Dus de foto waarop een gewone tanende paardenbloem heel anders voor de dag komt dan een jaar geleden zit er dan ook niet in.
Je kunt ook zeggen dat het oude kind weer leuk gespeeld heeft.
Natuurlijk kon ik het niet laten om mijn camera de ruimte te gunnen, ondanks die close-upstand. En daarna dezelfde foto te maken in de mij meer vertrouwde, maar omslachtiger M-stand. Gelukkig komen die laatste foto’s beter uit de strijd. Maar dat geldt niet voor de close-ups. Alhoewel, het scherpstellen is ook wel een dingetje.
Het is een wijd land, langs Nijkerkernauw en Eemmeer. Ik kwam meestal niet veel verder dan een blad, een bottel, kwijnende blaadjes en drie wespen op een braam.
En dat komt dus allemaal door Aat.
Pionierspad – van Zeewolde naar de Nijkerkerbrug, 08 augustus 2022

Bij Reis door de Nacht van Anne de Vries, maar ook in Jan Terlouws Oorlogswinter ontfermen mensen zich over een vliegenier die ergens ongelukkig terecht is gekomen. Een jonge man is gewond geraakt. Hulp is een groot probleem, want al die vliegeniers zijn immers regelrechte vijanden van de Duitse bezetter. Gelukkig waren er in die boeken altijd wel mensen, ook jonge mensen, want we hebben het over jeugdboeken, die het lef hadden om zich over die oorlogsvliegers te ontfermen. De verreweg meesten van die doorgaans jonge mannen hebben een vliegramp niet overleefd.
Geallieerde vliegtuigen kozen voor hun vernietigende acties in Duitsland een weg over het IJsselmeer. Daar had je minder last van vijandelijk afweergeschut; tegelijk werd al doende de gebrekkigheid van toenmalige navigatiemiddelen gecompenseerd door gebruik te maken van het duidelijk verschil tussen land en water waarover de vliegtuigen vlogen. Al met al kwam er dus heel wat bommenwerpers over het IJsselmeer en over de Noordoostpolder. Dat er toch vrij vaak een vliegtuig neerstortte, kwam door de luchtgevechten die er plaatsvonden. Ik lees ergens dat er in het IJsselmeer 250 vliegtuigen zijn gevonden, in de polder 29.
Bij de drooglegging van de Flevopolders is men nog heel wat tegengekomen. We hebben het over vliegtuigen, maar in elk van de vliegtuigen zaten zo’n twaalf mannen en die vonden dus allemaal de dood en verdwenen in Hollandse klei of in Hollands water.
Aat en ik volgen het Pionierspad en tijdens elke etappe zien we wel een of meer keer een paal in het landschap met een vliegtuig.
Elke paal markeert een plek waar in de vroege jaren veertig een vliegtuig neerstortte. Vaak zie je bij de plaats ook een bordje met daarop de namen en functie van de verongelukte bemanningsleden. Oorlogsgebeurtenissen en fraaie, verstilde natuur laten zich uitstekend verbinden, of het nu om de Waalsdorper vlakte gaat, om een mooi bos bij Exloo of een aangename polder. Dat is wel een beetje wrang, maar zo is het wel.

Men denkt dat er nog meer dan duizend mensen niet gevonden zijn. Ook dat is wrang. Zoals wrakkenspeurneus Gerrit Zwanenburg zegt: ‘Vermist is erger dan dood.’ Maar het bergen van die inzittenden en al die vliegtuigen of armzalige resten is een kostbare klus. Vijf ton per geval en dat met het risico dat je niks vindt.
Je ziet steeds vaker monumenten opgericht worden op plaatsen waar ooit een vliegtuig neerstortte, dus niet alleen zo’n onnozel paaltje met het silhouet van een vliegtuig in top en halverwege de paal een bordje met namen, maar een groter monument waarvoor een kunstenaar uit de kast is gehaald, zoals voor het monument ‘Opdat we niet vergeten’ bij Zeewolde. Dat kwam er in 2019. Er schijnt zelfs een aparte fietsroute te zijn die voert lang plaatsen waar ooit een vliegtuig crashte.
Een geur van groen
Pionierspad – tussen Lelystad en Zeewolde, 17 mei 2022

Slingerend rond Knarweg en dito dijk reden we van B naar A en ik vroeg me af hoe we die twee punten straks al wandelend zouden verbinden. Vanuit de auto gezien is de polder een wereld van lange, strakke lijnen, die niet lijkt op wat je lopend meemaakt, in hetzelfde gebied.
Toen we waren uitgestapt, dwaalden we na nog geen honderd meter al door overdadig groen van gras, fluitenkruid en andere planten die allemaal een naam hebben, net als de vogels die het maar niet laten konden om te zwijgen. We kregen doorkijkjes naar de andere wereld van lesvliegtuigjes en ronkende tractoren hier en daar die als motor van een waterpomp dienst deden, want droog is het al een hele tijd.
En daarvan merk je niets tussen al het groene waar wij via vriendelijke paadjes doorheen slingerden. Er gebeurde iets vreemds met het geluid. De geluiden van die andere wereld waren er wel en we hoorden ze ook, maar tegelijkertijd leken we ze als vanzelf weg te filteren. Nee, dat had niets te maken met toenemende doofheid. In ieder geval niet alleen.
En er was nog iets. Er waren niet alleen allerlei vogelgeluiden en tientallen soorten groen van allerlei verschillend getande en van minuscule bloemetjes of iets grotere pluizen voorziene planten en bomen, er waren ook allerlei geuren. De geur van fluitenkruid, die ik bijzonder prettig, maar ook op het randje van vies vind, terwijl brandnetels nogal onpraktisch zijn om mee in aanraking te komen, maar ze ruiken lekkerder dan fluitenkruid. Moest ik, vroeg ik me af, niet eens proberen om die verschillende geuren te gaan omschrijven? Zoals wijnkenners de smaak van wijn beschrijven. En de geur van gras en paardenbloemen onderscheiden? Ik hoefde er niet lang over na te denken. Het was beter om dat niet te doen. Was dat luiheid? Ja, onvergeeflijke luiheid.
De eerste twee uur van deze wandeling waren al goed genoeg voor een in onze top tien. En dat in de polder; dat had ik niet kunnen denken toen we met het Pionierspad begonnen. Daarna liepen we via een stukje rechttoe en rechtaan zoals je bij polders verwachten mag naar een volgende ervaring. Het talud van een dijkje.
Had ik het over de geur van brandnetels en fluitenkruid? Hier kwam ik er in om, in de geur en in het gewas. Aat liep in lange broek voor me uit. Ik had het wel in de gaten toen hij wat meer het dijkje opdook, maar ik veronderstelde dat hij met zijn camera achter een vlindertje aan zat, want hij is niet alleen van de vogels, ook van de vlinders. Ik worstelde me verder door het steeds hoger opschietende groen van zoveel kruid, maar vooral het aantal brand- en andere netels nam toe. Mijn wandelschoenen probeerden het stekelige groen dat voor mijn voeten kwam op gewelddadige wijze plat te krijgen, maar dat was niet meer te doen. En ik had, tot genoegen overigens van de muggen, een korte broek aan.
Toen ik omkeek, zag ik geen Aat. Die was dus helemaal niet achter een vlinder aan gegaan. Hij was over het dijkje geklommen. Daarachter liep een keurig weggetje. Nog eens vijftig meter lang liet ik me niet kennen, maar toen de netels hardop leken te gaan staan lachen om mijn driestheid, klom ik op een veel moeizamer plek ook de dijk maar over. Het fluitenkruid stond er soms meer dan manshoog. Alsof ik verzoop in slagroom.
Een eind verderop trof ik Aat aan. Hij zat half onderuit tegen een boom. Ik heb hem niet gevraagd hoe lang al. Ik zou toch geen eerlijk antwoord krijgen.
Fluitende struik
Het Pionierspad slingert door de Oostvaardersplassen, 4 mei 2022

Wie verstandig is, moet vooral vandaag gaan wandelen. Een heldere lucht. De ochtend begint fris maar niet te, zodat je het eerste uur met een jas loopt die je straks over je arm of door een band van je rugzakje mee moet zeulen.
Aat en ik lopen doorgaans gelijk op, maar dat moet je dan globaal zien. We gunnen elkaar de vrijheid en pas als het wat langer duurt voor we elkaar weer in het oog krijgen, wacht de een even op de ander. Aat is van de vogeltjes en hij heeft een telelens bij zich. Daarom loopt hij in deze meimaand vertraging op.
Even na een twijfelachtig kruispunt blijf ik wachten, bij een struik die barst van de vogelgeluiden en dat van allerlei soort. Heldere trillertjes. Het lukt mij niet om de geluiden uit elkaar te houden en al helemaal niet om ze te determineren. Toch is er in die struik pal voor mijn neus een geluid dat me bijzonder intrigeert. Het lijkt wel alsof er een vogeltje is die zijn snavel tot aan de strot heeft volgepropt en die het desondanks niet laten kan om toch voortdurend te praten, op zijn vogels dan. Dat is niet netjes, maar bij dit vogeltje levert het geen onsmakelijk geluid op. Het geluid lijkt zelfs een beetje vloeibaar en het klinkt weldadig overvol. Een vogeltje met zo’n geluid moet wel gelukkig zijn, bedaard gelukkig.
Ik probeer treffende omschrijvingen te bedenken voor dit geluid en dat zonder daar andere vogelgeluiden bij te betrekken, want aan vergelijkingen als helderder dan of met een melodietje dat iets sneller verloopt dan bij de gekruiste kakoerian of zo, heb ik niks.
Nee, een zelfstandige en tegelijkertijd rake omschrijving wil ik, al was het maar omdat ik de andere geluiden uit de vrolijke tsjilpende struik voor me ook niet aan een bepaald vogeltje kan koppelen. Wel kan ik zeggen dat er geen kakoerian tussen zit.
Vorige week fietste ik langs een plas waarin kikkers luidruchtig doende waren. Ik had een jongetje achterop. ‘Kikkers,’ zei ik. ‘Nee, eenden,’ beweerde het jongetje achter mijn rug. ‘Nee, het zijn kikkers. Dat kun je horen.’ ‘Eenden kwaken en ik hoor kwaken,’ zei het jongetje. ‘Het zijn eenden, opa.’
Diezelfde dag reed ik nogmaals langs die plas, weer met een jongetje, het jongere broertje. Markus zat voor me, op het zadeltje dat op mijn fietsstang is gemonteerd.
‘Hoor je de kikkers?’ vroeg ik. ‘Nee, dat zijn eenden,’ zei Markus. Ik heb het er toen maar bij gelaten.
Vogelgeluiden treffend omschrijven, het is niet te doen. Maar mooi radio was het wel, daar bij de struik.
Geen televisie. Hoe lang ik daar bij die struik stond? Vijf minuten? Tien? Ik weet het niet. Wel weet ik dat ik van alles gehoord heb, maar ik heb geen vogeltje gezien.
Van de struik heb ik een foto gemaakt en hoe goed je ook kijkt: je zult er geen vogel op ontdekken. Horen doe je ze trouwens ook niet, op die foto.
Schietwilg
Het Pionierspad slingert om Lelystad, 30 maart 2022

We eindigden een paar weken geleden op het punt waar de Wortmantocht de Beginweg kruiste, of niet kruiste, maar waar die ophield. En op dat punt dus vervolgden we vandaag onze weg. Waarom de Wortmantocht die naam droeg heb ik me niet afgevraagd en toen we een tijd later de Noordersluis passeerden en ik het Wortmangemaal zag, heb ik van de naam en vooral van het in de muur aangebrachte relief wel een foto gemaakt, maar ook toen vroeg ik me niet af wie Wortman was, deze naamgever van niet alleen een gemaal maar ook van een vaart die hier dus tocht genoemd wordt.
Intussen weet ik dat het gaat om Hendrik Wortman, die als civiel-ingenieur terecht kwam in de hoogste regionen van Rijkswaterstaat om later, in 1919, directeur-generaal van de Dienst der Zuiderzeewerken te worden. Dat was hij tien jaar, tot zijn zeventigste. Toen ging hij met pensioen. Hij overleed in 1939 en dat betekent dat hij nooit heeft kunnen vertellen dat er zowel een tocht als een gemaal naar hem vernoemd is, want het gemaal is van 1956 en de tocht zal van nog later datum zijn.
Dat wist ik allemaal niet tijdens de wandeling, dat scharrel ik nu bij elkaar, terwijl ik dit stukje schrijf.
Hendrik Wortman zou het verdiend hebben als ik dit hele stukje aan hem had gewijd, maar ik had andere plannen. Kort na het begin van de wandeling zagen we een tamelijk getormenteerde wilg langs de sloot waarvan een bordje vermeldde dat het om een schietwilg ging. Ook dat zou iets zijn om thuis op te zoeken, want waarin onderscheidt zich een schietwilg van andere wilgensoorten?
De bomenstichting vertelt dat de schietwilg doorgaans enkelstammig is met een lange rechte stam. Nou, dan is dit een wel heel misleidend voorbeeld, want deze boom heeft meer stammen die allesbehalve lang en recht zijn. Dat de bladeren smal en lancetvormig zijn, wil ik graag geloven, alleen is er op deze dag in maart nog geen blad.
Los daarvan: dat geldt voor vrijwel alle wilgen. Alleen het bordje vertelt ons iets over de identiteit van de boom.
Deze schietwilg is trouwens de dikste boom van Lelystad leer ik van het bordje, maar wat de boom echt onvergetelijk maakt en waaraan hij ook de bijnaam van Bernhardboom te danken heeft, is het feit dat ooit Prins Bernhard tegen deze boom geplast heeft. Het bordje heeft het over een plasje. Dat is een woord dat te denken geeft. Mijn eerste gedachte voert me naar een moeizame gebeurtenis van een oude man die een verminderde controle over zijn blaas heeft en daarom zijn toevlucht moet nemen tot een boom. En dat waar anderen bij zijn, want zelf zal hij dit wapenfeit niet verder verteld hebben. Een plaspartij in de buitenlucht blijft mij doorgaans niet bij. Er waren dus getuigen en aan hen heeft deze schietwilg het te danken dat hij onvergetelijk dreigt te worden.
Plasje, staat er bij dit geval van koninklijke aandrang, maar het resultaat paste in een vingerhoed of ander in een eierdopje, zou je denken. Vandaar dat verkleinwoord, al kan het woord ook gebruikt zijn om toch een beetje discreet te blijven. Ook dan is plasje een beetje een tuttig en daarmee ongelukkig gekozen woord. Had dan gezegd dat Prins Bernhard ooit tegen deze boom heeft staan plassen.
De getormenteerde staat van de boom is vast niet het gevolg van deze gebeurtenis. Ik denk eerder aan blikseminslag of zo. Daar heeft het bordje bij de boom het niet over.
Het geeft stof tot nadenken: iemand werkt zijn leven lang op hoog niveau en er wordt een slootje naar hem genoemd en een gemaal; een ander plast tegen een boom en die wordt prompt een monument.
Dag jongens!
Pionierspad – van Swifterbant naar Lelystad, 8 maart 2022

Huizen in de buurt van windmolens zijn 9000 euro in waarde gezakt ten opzichte van andere huizen. Dat is meer dan men had verwacht. Het sluit aan bij een gedachte die vandaag door mijn hoofd speelde.
Daarvan zijn er een heleboel, van die gedachten. De meeste verdwenen even geruisloos als ze gekomen zijn, een bestendig karakter hebben ze meestal niet.
Vandaag liepen we vooral langs vaarten, langs randen van akkers en nu en dan door stukjes bos. De wereld zag er fris en licht uit en bijzonder verlaten. Geen andere wandelaars en welgeteld één fietser, een mevrouw met een boodschappentas aan haar stuur. Het waaide stevig.
Wel hadden we de hele dag gezelschap van windmolens. Je kon ze goed horen, zo goed dat ik bedacht dat ik niet in de buurt van een windmolen zou willen wonen. Dat was die gedachte.
Twee keer moesten we ons door struiken dringen en moeizaam langs hekken wringen om verder te kunnen. Dat was omdat men daarachter bezig was met een paar nieuwe molens. Het grote betonnen fundament lag er al.
Als je de Stichtse Brug over gaat, de polder in, zie je een hele rij molens waarvan ik de bouw het afgelopen jaar vanuit de auto aardig kon volgen. Als je langs die dingen wandelt, worden ze groter en luidruchtiger.
Ik heb het niet zo op ze. Masten van hoogspanningskabels vind ik mooi, een combinatie van elegantie en kracht. Windmolens missen die charme. Mijn geliefde denkt daar anders over. Nee, die was er niet bij, tijdens de wandeling, maar we rijden wel regelmatig samen door de polder. Zij vindt het wel leuk, al die zwaaiende jongens. Ze gaat nog niet zover dat ze terugzwaait, zoals haar moeder wel kon doen, een majesteitelijk wuiven met een gepast hoofdknikje, maar Mente vindt ze leuk, die molens.
Ik heb iets tegen die drie armen. Waarom geen vier, bijvoorbeeld. Er zijn er ook met twee. Die voeren dan bij een beetje wind een amechtige zwembadpas van Kees de Jongen uit.
Wat voor jongens zouden het zijn, die molens, luidruchtige matrozen, uitgelaten boerenjongens op Koningsdag, studenten in een ontgroeningsweek? En zijn het wel jongens?
Dat laatste vroeg ik me ook af. Waarom zouden we ervan uit moeten gaan dat het jongens zijn.
En toen, het kon geen toeval zijn, stond Corrie daar. Een windmolen die niet alleen een nummer had, nummer 2, maar ook een naam: Corrie. Hier stond een meisje luidruchtig in de wind te draaien of in ieder geval een molen waarvan iemand die er meer zeggenschap over had dan ik, had besloten het geval een meisjesnaam te geven. En verderop, zag ik, stond Fiet. Dat vond ik een prettige naam. Ik kende ooit een oude, door het leven getekende vrouw van die naam in wie het aandoenlijke meisje dat ze ooit geweest was, levend was gebleven. Aan haar moest ik denken.
Maar dichterbij gekomen zag ik dat deze molen (nummer 1) geen Fiet heette maar Piet. Dat vond ik jammer. Ik weet alleen niet goed waarom. Vreemd genoeg stond links en rechts van het deurtje meer dan levensgroot een vrouw afgebeeld. Een foto van een mooie meid, decent maar toch verleidelijk.
Het veranderde de molen van karakter. Die deed me ineens denken aan vrachtwagens of garages, aan kastjes van dienstplichtige soldaten, aan een typische mannenomgeving kortom die opgeleukt wordt door er pin-upmeisjes op te hangen.
Zouden dan die molens misschien ejaculerende fallussen zijn?
Hoe dan ook. Ik heb het niet zo op die molens.
Ketelbrug
Pionierspad – van Schokkerhaven naar Swifterbant, 29 januari 2021.

De Ketelbrug kregen we al snel in zicht. Even zou hij achter de dijk verdwijnen, maar omdat we vooral buitendijks liepen kwam hij weer terug. Een brug is geen toren, zoals die van Emmeloord. Een toren staat rechtop, een brug ligt, maar in dit geval konden we er anderhalf tot twee uur naartoe onderweg zijn terwijl we hem dus bijna de hele tijd konden zien.
Van de Ketelbrug word ik vrolijk. We hebben de A6 vanaf 1970 vaak bereden, maar daarbij ging het om autotochten zonder haast. Dat betekende dat ik het helemaal niet zo vervelend vond als de brug eens open stond. Een filefreak kun je me niet noemen, maar het had altijd wel wat om midden op de A6 stil te staan en dan zomaar uit te kunnen stappen. Ik vond het altijd wel gezellig. Natuurlijk ook dankzij het gezelschap waarin ik dan verkeerde. Hoe dan ook: ik heb wel iets met die Ketelbrug, maar belopen had ik hem nog nooit. En dat is toch wel het minste wat je kunt doen om zo’n brug een beetje tegemoet te komen. We hebben vele bruggen en dammen zowel lopend als fietsend gedaan. Waarom dan niet de Ketelbrug?
Eigenlijk is het een toren die is gaan liggen, dacht ik. Want voor de rest was er niet veel om ons mee bezig te houden. Het waaide, het was fris en het was winter, dus je zag geen kip en ook geen bloesem of zo. Een toren die is gaan liggen dus, en dat bracht me bij Like a bridge over troubled water.
Zo legde hij zich voor ons neer, die grote, vriendelijke Ketelbrug. Alsof hij een reus was die gewillig over zich liet rijden en in ons geval ook lopen. Ineens vond ik dat maar een raar, sentimenteel liedje, dat Like a bridge Simon & Garfunkel. Dat vond ik jammer, want de heren zijn me dierbaar. En dan die tekst: hoe ga je liggen wanneer je dat doet als een brug? Waarop rust je? De 800 meter lange Ketelbrug ligt op pijlers alsof dat de forse spijkers zijn van een spijkerbed. Ligt die brug daar dan wel comfortabel?
Met de liefde kwamen indertijd de uitstapjes naar Friesland in mijn leven, via de polder. Daar in het Noorden hadden Mentes ouders een tweede huisje. De eerste keer dat ik er kwam, ging ik er samen met haar broer naartoe. Ik pikte hem ergens in Amsterdam op en met de bus vanaf het Amstelstation reden we naar Emmeloord. Dat was in het voorjaar van 1971. Ik keek mijn ogen uit naar land dat nog niet helemaal drooggevallen was. De nog kakelverse Ketelbrug verbond de nieuwe waterige polder met de al gepokte en gemazelde Noordoostpolder.
Even voor de goede orde: behalve de A6 gaat er ook een secundaire weg over de brug. Daar liepen Aat en ik vandaag. Op die weg rijden trouwens meer auto’s dan ik had verwacht en ze hebben allemaal dezelfde snelheid als de A6 ernaast. Dat was wel even schrikken. De Ketelbrug zelf lijkt dat allemaal heel relaxt op te nemen.
Gevecht om licht
Pionierspad – Van Kraggenburg naar Schokkerhaven, 28 december 2021.

Op het moment dat ik vergeefs een foto probeer te nemen van de boom die geen boom is, gaan de lichtjes uit. Alsof ik dat doe door op het knopje van mijn camera te drukken.
Het is halftien en we zijn nog maar tien minuten geleden met onze wandeling begonnen die ons eerst vijf kilometer langs de Enservaart zal voeren. Volgens de kalender ging de zon een uur geleden op, maar dat gebeurde dan wel op een zacht pitje, want zo licht is het nog helemaal niet. Er hangt trouwens een lichte nevel over water, weg en uitgestrekt land. Het is nog tamelijk fris en daarom heb ik mijn handschoenen nog maar even aangedaan. Dat verklaart ook waarom het niet lukte om de foto te maken: mijn gelederde vinger voelde het knopje van de camera niet.
De boom die geen boom is, maar een vlaggenmast waaromheen een strak net van kerstlampjes werd gespannen, geeft hem de aanblik van een heuse, ranke kerstboom. Hij is een troostrijk teken op deze dag die maar niet echt op gang wil komen. Langs een vaart die in de verte verdwijnt in mist en duisternis en dat voor twee wandelaars die daar nog ver voorbij moeten gaan.
Het leek wel of de dag terugdeinst als ik de foto niet neem maar tegelijk wel de lichtjes van de kerstboom uitgaan. Of nee, niet de dag deinst terug, het grauw van de nacht slaat weer even toe. Dat zie allemaal gebeuren als ik door de zoeker van mijn fototoestel kijk en mijn vinger naast het knopje drukt.
Toch wint het licht van de dag het van de grauwheid, zo blijkt niet eens zo heel veel later wanneer we opnieuw een vlaggenmast tegenkomen met kerstlampjes die nog wel branden. Het zijn minder lampjes, dat wel, en de verlichting staat deze keer niet in een strak gelid maar hangt in plaats daarvan in guirlandes, maar ze branden en daar gaat het om. Maar dat deze lampjes zoveel onbeduidender en daardoor minder troostrijk stralen dan die van de vorige boom heeft vooral te maken met het daglicht waartegen de grauwheid het meer en meer aflegt. Mijn handschoenen heb ik al niet meer aan, want wie wandelt, verwarmt zichzelf en daarom lukt deze foto dus wel. Dat wil zeggen: ik neem er vier of vijf, maar telkens als ik op mijn schermpje kijk om het resultaat te zien, zie ik de kerstlichtjes niet eens. Pas wanneer ik de stijlzuivere gevel van een NOP-stal als achtergrond kies, zijn ze met enige goede wil te ontwaren.
Na vijf kilometer Enservaart treffen we bankje aan. Ik heb koffie meegenomen en Aat blijkt gezorgd te hebben voor oliebollen. Ze bevallen uitstekend, het bankje, de koffie en ook de bollen.
En ik kan je vertellen dat we vervolgens zijn getrakteerd op een genaderijke wandeling langs Schokland en daarna door een aandoenlijk land van kale bomen, spiegelende plassen in roze licht naar Schokkerhaven. Pas als we daar in de auto stappen begint het te regenen.
Waterloopbos
Pionierspad – Van Vollenhove naar Kraggenburg, 07 december 2021

Of Aat zich Stef nog kan herinneren, heb ik niet gevraagd. Had ik moeten doen. Ik in ieder geval wel. Stef was een medeverkenner op de padvinderij. Vandaag moest ik aan hem denken toen we door het Waterloopbos liepen.
Enig zelfonderzoek maakte duidelijk dat ik me maar heel weinig van Stef herinner. Het was een vrolijke jongen, een miniwijsneusje met een bril die wat scheef op zijn gezicht stond. Zoals dat hoort bij iemand die later ongetwijfeld waterbouwkundig ingenieur zou worden. Want dat stond vast en dat had allemaal te maken met die keer dat we ergens op de Veluwe kampeerden. Er was een meertje in de buurt en Stef kon het niet laten om aan de rand van zand dijken te maken, maar hij was vooral ook ingenieus bezig met takken en takjes. Wij, de andere verkennertjes, staken er de draak mee, maar goedmoedig. Stef reageerde doorgaans ad rem en je zou het kinderachtig kunnen noemen van een jongen van elf of twaalf om zich zo onvoorwaardelijk te verslingeren aan veredeld kinderwerk, maar het ontging ons niet dat hij behoorlijk inventief was.
Maar dit is dan ook alles wat ik van Stef kan vertellen. Heus, ik zie hem nog zitten, op zijn knieën bij het water, ik sta achter hem. Hij heeft een smalle schedel, met een flink uitgebouwd achterhoofd. Een hoofd voor veel hersens; dat kon niet anders. Meer weet ik niet.
Het Waterloopbos is een project van Natuurmonumenten. Het bos is er natuurlijk zeer waterrijk. Ooit was dit een verhoogde zandplaat in de Zuiderzee, vlak tegenover Vollenhove. Na de inpoldering, in de jaren vijftig maar ook daarna nog wel, werd dit terrein gebruikt om in het klein experimenten uit te voeren met het oog op grote en grootse waterprojecten.
Hoe kun je stromen beïnvloeden? Hoe kun je ongewenste slibvorming in een haven voorkomen?
Hoe kun je grote getijdeverschillen in de hand houden? Hoe manipuleer je stromen van zoet en zout water? Dat is hier allemaal uitgeprobeerd en als een model een gunstig resultaat opleverde, dan ging men in het groot aan de slag. Hier zijn de deltawerken bedacht, kun je zeggen, hier heeft men problemen bij de Libische kust en in de haven van Bangkok opgelost. Hier werd de Willemstunnel geboren, hier werd de haven van IJmuiden verwekt. Hier zou Stef in zijn element zijn geweest. Hier hadden we moeten kamperen toen we verkenners waren.
Toen die modellen hun functie hadden gehad, liet men de bouwwerken achter. De komst van de computer maakte dergelijke experimenten op schaal minder noodzakelijk, wat ik heel sneu vind voor Stef en ook voor de vele ingenieurs die het ondernemende kind in zich levend wisten te houden.
Natuurlijk kwamen er later plannen om die hele zooi op te ruimen. Gelukkig dachten omwonenden daar twintig jaar geleden anders over. En later heeft Natuurmonumenten hun initiatief tot behoud omarmd. Het resultaat is een prachtig gebied.
Via Marktplaats tikte ik de wandelgids van het Pionierspad op de kop, de editie van 2004. Daarin geen woord over een Waterloopbos; dat snap ik. Maar ook geen woord over al die waterwerken.Dat begrijp ik nou weer niet.
De zachte knak
Pionierspad – Van Giethoorn naar Vollenhove, 13 oktober 2021

Voorbij de Cornelisgracht bij Giethoorn werden we al vrij snel uitgenodigd om niet langer het betonnen paadje te volgen, maar ons in plaats daarvan door het struikgewas te wagen. Het was nog vroeg. We waren ongetwijfeld de eersten die daar vandaag liepen en gras en struiken waren nog een beetje nat. Zodra we ons over de zompige grond een weg baanden tussen struiken en riet, kregen we het oude jongetjesgevoel weer terug van verkenners die zich met een geheime missie door een schier ondoordringbare rimboe worstelden. ‘Old soldiers never die.’ Nu ben ik nooit soldaat geweest, maar padvinder was ik wel, net als Aat, die ooit zelfs mijn leider was bij de verkenners.
Ik ging voorop, door een stilte die verbazingwekkend was en ook bijzonder aangenaam. Dat kun je hebben met bosjes. Ze dempen het geluid.
Met dat geworstel viel het trouwens reuze mee. Het was een vriendelijk bosje dat je makkelijk toe liet. Bovendien hadden anderen al een weggetje gebaand. Dat neemt niet weg dat er een hoog opgeschoten rietstengel voor mijn gezicht hing en die sloeg ik weg zonder daar bij na te denken. Niet met de bedoeling om hem te knakken, absoluut niet, maar dat deed hij wel. Het was een droge korte knak die onmiddellijk duidelijk maakte dat ik een gebroken stengel achter mij zou laten. Het klonk aangenaam. Zo helder, zo direct, alsof het geluid door de alomtegenwoordige stilte juist beter tot zijn recht kwam.
Wat zou ik graag een geluidsinstallatie willen hebben thuis die geluiden zo zuiver en gearticuleerd kon overbrengen als dit bosje en deze knakkende stengel me deden beleven in dat ruime en stille land om ons heen.
Je zou denken dat ik daarom op zoek ging naar nog meer riet, nu om dat opzettelijk te knakken. Maar zo was het niet. Helemaal niet. Want het geluid kon zo aangenaam niet klinken of daar was ook het besef dat ik een rietstengel gebroken had. Nu geeft het geen pas om te wenen om een stengel in de knop gebroken, vooral niet in de Weerribben waar vele malen meer rietstengels te vinden zijn dan Nederland aan inwoners telt (ik begrijp dat die vergelijking wat ongelukkig is), maar ik schrok er toch van. De mens kan niet anders dan kwaad doen, dacht ik.
En dat vond de stekelige uitloper van een braamstruik blijkbaar ook. Die had het gezien, dat van die rietstengel, en daarom zette hij me onmiddellijk op mijn nummer door dwars door mijn broek te slaan om een paar van zijn stekels in mijn onderbeen te zetten. In mijn vaart wist ik me weliswaar meteen te los te rukken, maar diezelfde vaart zorgde er ook voor dat ik tien minuten later het bosje niet ongeschonden uitkwam.
Daar zal je een stoere verkenner natuurlijk niet over horen, niet over ontreddering vanwege het knakken van een rietstengel, maar ook niet over een paar schrammen van een braamstruik. Dus ik heb het er niet over gehad met Aat.
Klinknagels
Pionierspad – Van Steenwijk naar Giethoorn, 12 oktober 2021

De gps maakte het al waarschijnlijk dat we de brug in de verte niet moesten hebben. We zouden veel verder pas linksaf slaan. Voorbij de brug, aan de overkant van het water, zo zagen we even later, was alleen maar onbetreden grasland te zien. Nog dichterbij viel me juist weer het hoog opgeschoten gras aan deze kant van de brug op. Gras maar ook brandnetels en ander gewas. En dan, weer drie stappen verder, nu weer aan de andere kant van de brug, zagen we een hek. Was dit wel een brug? Ging het misschien om een plek om vee samen te drijven? Schapen bijvoorbeeld. Nee, het was een brug. Die het als brug om koeien of andere dieren te verweiden niet zou doen, want er zaten grote gaten in de houten balken.
De stalen constructie daaronder zag er daarentegen nog indrukwekkend uit. Die kon nog wel een tijdje mee. Het was een brug, ja, maar dan blijkbaar eentje die al heel lang van niets naar nergens leidde. Een overtollige brug. Zielig omdat het staal nog zo zijn best deed om dit een echte en solide brug te laten wezen.
Er waren ter versteviging van de verbindingen ooit één voor één loeihete klinknagels door het ijzeren plaatwerk gejast. Iemand, zo stelde ik me dat voor, had de nagels verhit.
Een andere man had ze met een pneumatisch apparaat door de gaten gedreven en een derde had ze aan de andere kant van het plaatwerk met een zware hamer bewerkt. Eén, na één, na één. Mooi, degelijk werk was het resultaat geweest. De vaart die voortaan onder deze brug stroomde, kon er blij mee zijn en dat gold ook voor de boer die er met zijn trekker overheen mocht rijden en voor vrachtwagenchauffeurs of de berijders van indrukwekkende landbouwmachines. De brug kon ze allemaal hebben.
Hoeveel gewicht drukte er nu nodeloos op beide oevers, hoeveel spanning kende het ijzer nog? Wat sneu voor die brug die zoveel niet geëxploiteerde kracht in zich had en nu niet anders mocht zijn dan een last voor twee oevers.
Ook wij konden niet anders dan hem ongebruikt links laten liggen, wij moesten een eind verderop pas afslaan.