Ga naar de inhoud

Een zachte berm

Len Borgdorff schrijft en fotografeert

Menu
  • Home
  • Och heden
  • Foto’s
  • Nieuws
  • Gedichten
    • Gedichten voor de ‘Kerst’
  • Iets anders
  • Tijdens de wandeling
  • Links
Menu

Tijdens de wandeling

Tussen twee punten

Groene Hartpad, 29 april 2025, Van Ouderkerk aan de IJssel naar Capelle aan de IJssel

Voor het ultrakleine pontje moeten we contant betalen. Wij hebben alleen digitaal geld op zak en daarom gaat Aat even naar een nabije winkel voor een tientje van papier. De veerman heeft geen haast, maar wel een sigaartje. We zijn de enige passagiers en aan de overkant staat nog niemand.

Vandaag geen vergezichten, geen landschap wijd en zijd, vanwaar uit d’oneindigheid…, om de dichter Nijhoff er even bij te halen. In plaats daarvan slingeren wij van links naar rechts, door Hitland, Schollebos en Prinsenland. We gaan even terug naar 1973. De bel is nog niet gegaan, maar wat mij betreft is de les afgelopen. Er komt een leerling naar me toe, Guido van der Sluijs. Hij legt een kladblok voor me op de lessenaar en zet op het papier twee punten, op een centimeter of zes van elkaar. Hij vraagt me om tussen die twee punten een oneindige lijn te tekenen, typisch de vraag van een zoon van een hoogleraar wiskunde. En dat aan een leraar Nederlands! Vanwege zijn vraag weet ik dat ik niet goed reageer als ik met zijn potlood vanaf de punt links een wijde armbeweging maal alsof ik een lijn door het universum trek, om te eindigen bij het puntje aan de rechterkant van het papier. Fout, zegt Guido, dat is niet tússen de twee punten. Alsof ik dat niet wist! Het probleem was alleen dat ik geen alternatief wist. Hij wel. Daarom nam hij het potlood van me over en begon een zigzaglijntje te trekken,

van links naar rechts. Je kan, maakte hij duidelijk, die zigzag eindeloos verlengen. Dat hij de lijntjes zo dicht tegen elkaar trok dat ze elkaar overlapten had meer met de gebrekkigheid van het potlood te maken dan met het principe.

Zo leerde ik, maar dat begreep Guido weer niet, dat de eeuwigheid, en die heeft al gauw een hemelse bijsmaak, te vangen is tussen twee punten.

Daaraan moest ik denken tijdens onze slingertocht lang fluitenkruid, raapzaad, daslook en look-zonder-look, en eindeloos veel schakeringen ontluikend groen.  Er kwam geen eind aan en het was prachtig. Met dank aan die leerling uit Havo 3.

Op de kaart had de route er niet erg uitnodigend uitgezien, maar niet alleen de tijd van het jaar en het weer maakten er een feest van, ook de omgeving. Ik had hier in november ook wel willen lopen. Denk ik nu.

Aat schakelt zijn stappenteller eerder in dan ik mijn gps. Ik was zelfs ongeveer een kilometer te laat, maar mijn gps vertelde bij de bushalte waar we stopten dat we twaalf kilometer hadden gelopen. In een rechte lijn zouden we er zes hebben moeten lopen om van A naar B te komen.

* Fotoserie op deze site: Van Ouderkerk aan de IJssel naar Capelle aan de IJssel, de mooie close ups zijn van Aat Lock

Voorjaar

Groene Hartpad, 24 maart 2025, van Wellespoort naar Ouderkerk aan de IJssel

Bij onze wandeling in januari zagen we een struik met katjes als eerste teken van een nieuwe lente. Daar maakte ik natuurlijk een foto van, die vervolgens niet de eindstreep haalde. De begroeiing die we vandaan tegenkomen is nog niet erg uitbundig, maar wel aansprekend. Ik kijk er met veel plezier naar. Er is weinig zo tijdelijk als bloei en daar kun je dan maar beter van genieten.

Aat en ik lopen samen op. We zeggen eens wat tegen elkaar, maar vaak lopen we op enkele tientallen meters van elkaar en hebben we zo onze eigen bezigheden en gedachten. Hij staart zich blind op vogels, ik kijk naar lijnen. En naar het groen.

Als we even uitrusten bij de schamele resten van de Berkenwoudse ondermolen vertelt Aat dat hij vandaag in gedachten voortdurend weer in de polder bij Naaldwijk terechtkomt waar hij als jongetje graag doorheen banjerde. Om te lopen, rond te kijken en over slootjes te springen. ‘En voel je je dan ook dat jongetje van toen?’ Dat is zo. ‘Dan mag je wel uitkijken bij een sloot. Dat gaat je nu waarschijnlijk minder makkelijk af. Vergis je niet.’ Ook ik zwerf tijdens de wandeling even in het verleden rond. Als kind, maar ook als jongvolwassene, zeg maar tot iets voor mijn dertigste, had ik last van voorjaarsmoeheid. Staaldrankjes, vitaminekuren. Het was een gedoe. Die moeheid was één ding, de somberheid die daar onlosmakelijk mee verbonden was, was veel erger. Als de natuur weer zijn gang ging en knoppen vormde en liet openspringen, als vogeltjes weer in alle vroegte begonnen te zingen, kon ik wel janken van ellende. Zoveel vergeefsheid waaraan zoveel energie werd verspild. ‘Alles is onuitsprekelijk vermoeiend,’ zegt de Prediker, niet voor niets heel lang mijn favoriete bijbelboek. Die zwaarte had ook te maken met de wetenschap dat je van alles moest, dat je iets moest waarmaken.

Daar vroeg het leven om. Misschien was de toekomst die schreeuwde om een adequate invulling nog wel het zwaarst, het vermoeiendst, het bedreigendst.

‘Niets wordt er, niets uit talloos veel miljoenen,’ dichtte Jacob Winkler Prins ooit, een versregel die het lang na diens dood tot titel van een roman van Willem Frederik Hermans zou schoppen. Maar zo was het wel: veel verplichte, onontkoombare vergeefsheid. Wat een ellende was dat voorjaar vroeger. En dan ook nog die hooikoorts.

Die somberheid ben ik kwijt en voor de hooikoorts voldoet een eenvoudig pilletje. Ik geniet van het voorjaar. De katjes, de vogels waarvan me vandaag opvalt dat ze nog meer als paartjes opereren dan anders: zwanen, futen, allerhande eenden en ganzen.

Je zou kunnen zeggen dat de toekomst zijn dreiging is kwijt geraakt omdat die van mij steeds minder is gaan voorstellen. Toch heb ik van die sombere buien ook profijt gehad. Niet alleen was er de vreugde toen ze er niet meer waren, maar ook met leerlingen hebben ze me geholpen. Veel pubers en adolescenten kampen met een veeleisende toekomst, met een disbalans tussen wie je nu bent en wie je straks geacht wordt te zijn. Ik herkende het bij leerlingen en dan was het goed om erover te praten.

Het voorjaar is een koude start. ‘April is the cruelest month’ zegt T S Eliot. Die had er ook last van. Ik niet meer. Het is nog maart, maar ik geniet, en zonder te hoeven niezen.

De foto’s bij deze wandeling:

https://lenborgdorff.nl/Van%20Wellepoort%20naar%20Ouderkerk%20aan%20de%20IJssel/album/index.html

Van links naar rechts

Pelgrimspad, 21 februari 2025, van Bleskensgraaf naar Boven-Hardinxveld

Vanaf de bushalte met de naam N214 Bleskensgraaf, loop ik een stukje noordwaarts om zo snel mogelijk weer op het Pelgrimspad te komen. Niet veel later volg ik de Giessendamsche Vliet een kilometer zuidwaarts. Ook moet ik nog in het totaal net iets meer dan 2,5 kilometer naar het westen, maar die van west naar oost is zonder enige twijfel de dominante looprichting van de wandeling van vandaag, zo’n negen van de vijftien kilometer.

Ik heb dan ook het gevoel over de landkaart te lopen waar ik op de lagere school vaak naar keek. Niet alleen loop ik over die kaart, maar ook beweeg ik over het gelinieeerde papier waarbij ik vooral moest zorgen niet onder de lijntjes te duiken of juist te veel de lucht in te gaan met mijn pen, alsof ik mezelf schrijf. De looprichting is ook de schrijfrichting: oost – west = links – rechts.

De hele omgeving lijkt ernaar te zijn gaan staan: horizontale lijnen, van links naar rechts. De vanzelfsprekendheid daarvan verbaast me een beetje. In Nederland, en dan met name in het deltagebied waar ook de Alblasserwaard deel van uitmaakt wijst juist in westelijke ricihting: daar stroomt het water van de grote rivieren immers heen. De natuur zoekt de zee. Maar vandaag dus niet. Over de horizontaliteit van de lijnen hoef ik me geen zorgen te maken: de Lek,de Alblas of Graafstroom, de Achterwetering, de N214, de Betuwelijn, de A15, de Giessen, en verderop de Merwede, alles verbindt oost en west. Maar waarom die oriëntatie? Omdat ik die kant uitloop? Misschien, maar ik denk eerder dat het met de Betuwelijn te maken heeft. Dat is de spoorlijn die het Rotterdamse havengebied verbindt met Duitsland, van west naar oost dus.

De kwestie houdt me bezig terwijjl ik over een lange door wilgen omzoomde kade loop, met rechts van mij die Betuwelijn. Er komt zelfs nog een goederentrein langs met een enorme sliert wagons en die gaat ricthting Rotterdam. Er wordt dus alles aan gedaan om mij af te brengen van het gevoel dat het land waardoor ik me beweeg, een horizontale lijn van links naar rechts volgt.

Er komt een moment waarop ik over een  viaduct over de Betuwelijn heen loop. Er is dan zojuist een trein voorbij gekomen, van links naar rechts. Bovenaan het viaduct zie ik een man. Hij heeft zijn fiets op de standaard gezet, een kruk uitgevouwen, maar hij zit niet. Wel slentert hij terug naar fiets en krukje terwijl hij naar de display kijkt van zijn camera, een spiegelreflex. Hij bestudeert het resultaat van zijn opnames. Of hij tevreden is, weet ik niet. Ik knik naar hem, mompel een groet; hij heeft het niet in de gaten. Als hij weer zit, kijkt hij nog even naar zijn fototoestel en dan neemt hij op dat krukje een houding aan die me doet denken aan de reigers die ik tegenkom: verstard in de oever. Ze komen alleen tot leven als ze een prooi zien. Dat is het moment waarop ik hem passeer.

Heb ik wel eens eerder een treinspotter in het wild betrapt? vraag ik me af, de man achter me latend. Volgens mij niet. Dan is het toch de moeite waard om van zo’n bijzonder exemplaar een foto te maken. Dat doe ik. Ik draai me om en klik.

Terwijl ik verder loop bedenk ik dat de man met zijn neus naar het westen zit. Daar komt blijkbaar zijn heil vandaan, bewegend van west naar oost langs de horizotale Betuwelijn.

https://lenborgdorff.nl/Van%20Bleskensgraaf%20naar%20Boven-Hardinxveld/album/index.html

Elserkade

Groene Hartpad, 3 februari 2025 van Stolwijk naar Gouderak

Vanaf de grote kazen op de rotonde bij Stolwijk is het vijf kilometer naar het bankje aan de kop van de Elserkade, een combinatie die ideaal is voor een kop koffie. Het bankje is nat maar Aat vond een paar wandelingen terug een plat, opvouwbaar kussentje en in mijn rugzak zit een regenjas die vooral gebruikt wordt om op te zitten. En jawel, er is ook een boom die me van dienst is zodra de bewoonster van het naast gelegen huis klaar is met de droogmolen in de tuin.

In het gidsje heeft de Elserkade een eigen lemma gekregen, in de vorm van een qr-code. Als ik die scan met mijn mobieltje kom ik terecht op een verhaal van H. van Herk uit Berkenwoude, misschien wel een man die zich op roepafstand van mij bevindt. Deze meneer had zijn twijfels bij de algemene veronderstelling dat deze kade zijn naam dankt aan de elzenstruikjes die er ooit groeiden, al zien we er op een paar meter van het bankje vandaan twee staan. Daar staat tegenover dat ik ze later langs deze anderhalve kilometer lange kade niet meer tegenkom.

Geen vernoeming naar de veronderstelde begroeiing dus, volgens meneer Van Herk, hoe verleidelijk ook. Nee, de kade dankt zijn naam aan een vroegere eigenaar, ene Dirk van der Hel. Daarvoor moeten we een paar eeuwen terug in de tijd. In het kadaster trof meneer Van Herk de aanduiding Helsercade aan. Met de h is wel vaker iets aan de hand, zo leert ons de historische taalkunde, dus het zou zomaar kunnen. De koffie is lekker, het loopje over de kade is het aangenaamste deel van de wandeling van vandaag. Ik voel me fit, het licht is mooi, temperatuur is prettig en met de modder op dit graspad valt het reuze mee. Ik maak een fotootje hier en

een fotootje daar en ondertussen denk ik nog wat na over die kade van Van der Hel, wat dus ook ‘Van der Hel zijn kade’ geweest zou kunnen zijn. Dat de s in de naam gehandhaafd blijft, pleit wel een beetje voor de veronderstelling van meneer Van Herk, en misschien ook wel die r. Laantjes, straten of kades die naar de els zijn genoemd, hebben doorgaans een n (of niks) om de twee delen van het woord met elkaar te verbinden, een r kom je zelden tegen, al  tref ik later thuis wel een Elzerdijk aan; daarvoor moet je naar het Gelderse Eefde.

Door die -r moet ik ineens aan Bremer zandsteen denken, daar drukt die -r een bezit, in dit geval de herkomst van iets uit, maar die -r komt dan doorgaans wel achter een stomme lettergreep, zoals in Rotter- en ook bij Amsterdam, maar toch ook na een woord van één lettergreep: Soesterberg, Weesper Mop, maar dan had het hier toch ook de Heller- of Ellerkade moeten heten? Het lijkt erop dat die r en s elkaar niet verdragen, dus doe je óf een r óf een s, niet beide.

Helaas is de Elserkade maar anderhalve kilometer lang en dat is te kort om hier verder over door te denken, vooral ook omdat we van de route af moeten wijken om bij een bushalte te komen. Op je gps een lijntje volgen is geen kunst, maar je weet niet half hoe makkelijk Aat en ik kunnen verdwalen. Daarom maak ik onderweg een foto van een in marmer gevatte tekst die melding maakt van een eerste steen die gelegd is J. Verdoold, een naam die getuigt van bescheidenheid. En dan te bedenken dat J. Verdoold, zo vertelt de gedenksteen, het desondanks zijn naam wel tot erelid heeft weten te brengen. Ik weet niet waarvan.

Heerlijk wandelen

Groene Hartpad, 10 januari 2025 van Polsbroek naar Stolwijk

Tijdens de wandeling heet deze serie. Daarom geen verslag van de vertraging die we opliepen voordat we met de wandeling begonnen of wat ik deed in het uur dat ik op Aat wachtte. Ook hoort er niet bij dat Aat me in de bus zijn nieuwe camera liet zien. Gisteren gearriveerd. Bij de wandeling hoort dan weer wél het moment waarop die camera in Polsbroek al op de stoep kletterde toen we nog geen tien stappen hadden gezet. Euvel was een niet goed vastgemaakt bandje. De schade een kapotte zonnekap, waarmee de eigenaar van dit nieuwe toestel nog blij mag zijn. Ooit, op de Holterberg, dertig jaar geleden liet ik mijn camera vallen en die was toen echt kaduuk. Sindsdien vermijd ik de Holterberg.

Het apparaat viel op de stoep terwijl we vandaag vooral door modderige weilanden liepen. Zoiets zou wel een vieze camera hebben kunnen opleveren, maar de zonnekap had een val makkelijk kunnen hebben en die paar krasjes zouden er ook niet geweest zijn.

Een wandeling met veel zompigheid dus, waarbij je dankbaar mag zijn dat er geen wandelschoen in de modder is achtergebleven. Een wandeling ook met veel licht, links veel tegenlicht en rechts juist veel  helderheid en kleur. Voorbij Polsbroek maakten we een U naar Vlist. Om daar te komen moesten we een plek passeren waar een brug gemaakt wordt. Een stevige brug vermoedelijk, met betonnen fundering, waarvoor eerst het nodige graafwerk verricht moet worden. Dat maakte het er niet makkelijk op om daar door- of overheen te komen, mij in ieder geval niet. Als ik al ooit

een hinde was die snel en licht en trefzeker van punt naar punt kon springen, dan is daar heel weinig van over. Er liep daar een man rond die – zoals je dat opvallend vaak ziet bij werkzaamheden in het openbaar – aan het telefoneren was. Die man was nog jong genoeg om twee dingen tegelijk te kunnen doen. Daarom pakte hij me bij de hand en hielp me over alle obstakels; hij praatte ook, maar dan vooral met de persoon met wie hij aan het bellen was. Met iemand aan de andere kant van de lijn, zou je kunnen zeggen, maar ja, we leven draadloos. Aat, op zijn beurt, had helemaal geen hulp nodig. Enfin, dat hadden we al eens geconstateerd.

Het gidsje van het Groene Hartpad vertelt over de Reekade – we zijn dan Vlist al voorbij : [die] ‘geeft een spectaculair uitzicht over de polders zowel rechts als links. De Reekade is in de zomer weelderig begroeit [die t staat er echt!] met tandzaad, raapzaad, distels en de slootkanten staan vol met onder andere kattenstaart, lisdodde en zwanenbloemen.’ Het staat op bladzijde 79. Ik lees het Aat voor. ‘Dan zijn we een half jaar te laat,’ zegt hij. Ik verbeter hem: ‘Nee, een half jaar te vroeg.’ Hoe dan ook, wij zien voor ons een groene prut van gras en modder, met hier en daar een vliesje ijs. Verder worden we vanuit het zuiden verblind en in het noorden zien we hoe heel in de verte een zon die een rij boerderijen fleurig uitlicht. O ja, er is nog een paard dat enthousiast op ons af komt. Eerst bijt hij Aat in zijn schouder. ‘Maak maar een bochtje om het beest heen,’ zegt hij, terwijl hij het dier probeert tegen te houden. Dat springt toch op me af. ‘Zo, ouwe Dibbes,’ probeer ik nog. Toch word ook ik gebeten.

Invasief

Groene Hartpad, 16 december- van Benschop naar Grift

Een gelamineerd a-4’tje zegt dat we een klein stukje moeten omlopen omdat het voor ons liggende weiland is ingezaaid. Over een sloot is daarom een balk gegooid. Als we daar overheen gaan, kunnen we via het naastgelegen weiland onze weg vervolgen. Ik zie de balk en er is geen haar op mijn hoofd en onder mijn pet die er aan denkt. Ik ben een brave jongen, maar er zijn grenzen. Ik begin al te slingeren bij een balk van 30 cm. Hier gaat het om minder dan 20. Ik doe het niet!

Aat overweegt nog om het wel te doen, niet omdat hij braver is dan ik, maar wel omdat zo’n balk nog wel iets uitdagends voor hem heeft. Bovendien is hij vaster ter been dan ik. ‘Zo voorkomen we ook een dubbele bekeuring,’ zegt hij als ik hem verbijsterd vraag of hij inderdaad van plan is om over de balk te gaan lopen. Mij kan een bekeuring niet boeien. Plotseling zijn we overtreders geworden. Kleine criminelen. Aan het weiland is niets te zien van een recentelijk inzaaien, maar het zal zo wezen. Wèl zien we een rivierkreeft in het gras, een Amerikaanse rivierkreeft en die behoort tot de invasieve exoten. Als ik het vroeger tegenover leerlingen had over planten en dieren die meestal onopzettelijk in de Nederlandse natuur terecht waren gekomen, gebruikte ik het woord adventief. Invasief kende ik alleen maar als medische term. Dan gaat er een apparaatje of iets je lijf in, een infuus of zo of een cameraatje. Dat klinkt erg agressief, maar het is voor eigen bestwil. Bij invasieve exoten ligt dat anders. Na de wandeling heb ik niet alleen de computer geraadpleegd maar ook de papieren Dikke Van Dale die naast de computer staat. Het gaat om de editie van 2008. Daarin kent het woord invasief alleen maar twee medische betekenissen. Gevaarlijke tumoren zijn ook invasief. Naderhand kreeg het de betekenis van ‘ongewenst met kracht

binnenkomend’.  Ik merk dat die betekenisuitbreiding me niet bevalt. Noem het dan liever een ‘agressieve exoot’.

Aat raapt de kreeft op bij zijn schaar. In een gevecht is het beest zijn andere blijkbaar kwijtgeraakt. We kijken ernaar en dan gooit Aat het met een boog in de sloot, je weet wel, die sloot met de balk. Hij is niet erg verrukt van de in zijn eigen ogen nogal selectieve manier waarop er naar natuur wordt gekeken. Natuur is ook dat soorten van iets op plaatsen terechtkomen waar ze voor die tijd niet waren en dat er andere, of dat nu een gevolg daarvan is of niet, kunnen verdwijnen, vindt hij.  Zo blijkt hij de halsbandparkiet wel een aardig beest te vinden.

Een stuk terug was oeverbegroeiing en de onderkant van wilgenstammen in worteldoek gepakt. Ook hier een gelamineerd a-4’tje. Daarop stond dat hier de Japanse duizendknoop, ook een ‘invasieve exoot’, was verwijderd. De aangebrachte worteldoek liet wel water door, maar zou de gevreesde duizendknoop bestrijden. Ik vroeg me toen af of de angst voor alles wat vreemd is zich in links-progressieve kringen vertaalt in een nationalistische flora en fauna, waarbij rechts dan meer aan mensen denkt. Aat is blijkbaar een liberaal.

Zelf heb ik het niet zo op duizendknoop en Amerikaanse rivierkreeft. Halsbandparkieten kan ik wel hebben, al denken spechten daar anders over. Voor de reuzenbalsemien, ook al zo’n ongewenste boef, heb ik zelfs een zwak. Die komen we vandaag niet tegen, logisch, half december. Ook geen parkieten, geen duizendknoop, maar dus wel een gemankeerde Amerikaanse rivierkreeft. Twee, vijftig meter verder ligt er nog een. Helemaal leeggevreten.

Zomaar wat plaatjes …

  • Contact
  • Privacy
© 2025 Een zachte berm | Aangedreven door Superbs Persoonlijk blog thema