4 juni 2025

Vorig jaar september zaten we een paar dagen aan de Dollard en toen fietsten we een stukje Duitsland in om ons vervolgens af te vragen of dat nou wel zo leuk zou zijn, twee weken voor een vakantie die kant op. Terwijl we dat al wel langer van plan waren.
De kust hier doet me niet bijzonder veel, al hebben we ons hart wel verpand aan het dijkje dat het woeste water dat maar niet komt, tegenhouden zal als het water ineens wél woest wordt.
Het achterland heeft een uitgestrektheid die liefelijker is dan gedacht. Dat komt door de bosjes en bomenrijen. Er is meer boom in Ost-Friesland dan we dachten. Dat is winst. Hoewel er veel gefietst wordt kom ik hier op prettige weggetjes nog minder vaak iemand tegen dan in Groningen of Friesland en dat bevalt me wel.
De kerkjes, doorgaans van rond 1250, stelen mijn hart. Zonder enige moeite te hoeven doen, ben ik in de helft van de kerkjes waar Mente en ik of ik alleen langs gingen binnen geweest. Ze zien er hier dankzij de Lutherse traditie wat levendiger uit dan veel kerkjes aan de Westkant van Dollard en Eems. Behalve een kansel en doopvont is er een altaar; er zijn meer schilderijen en vergeet al de meestal beschilderde houten tribunes en herenbank niet.
‘Je bent weer helemaal in de oude kerkjes’ zei Mente een paar dagen geleden en zo is het ook. Ik wil ze allemaal wel eens zien, die kerkjes van Ost-Friesland. Een echte kerkvakantie is het weliswaar niet geworden, maar dertig zullen het er wel geweest zijn.
Vanmiddag stapte ik bij Buttforde tegelijk af met een Duits echtpaar. De man bewonderde mijn fiets. Een echte Utrechtse fiets vertelde
ik, en dat ik daar trots op was omdat ik uit Utrecht kwam. ‘Ik heb nu een fiets gehuurd,’ vertelde de man, maar thuis rijd ik op een Gazelle, al dertig jaar. Fel blauw, niks voor een man van 75, maar een heerlijke fiets. Nu hebben we er eentje gehuurd, maar geen electrische, want fietsen doe je met je benen. Al moet ik zeggen dat het me zondag wel zwaar viel, met die harde wind, ik heb mijn spieren de hele avond gevoeld. Maar nee, geen electrische. Wel een damesfiets, want mijn benen willen tegenwoordig dichter bij elkaar blijven.’ ‘Daar denk ik ook wel aan, maar helaas zijn mijn fietsen nog niet aan vervanging toe. Ik vertelde hem ook maar over mijn ouderwetse Gazelle die ik voor in de stad gebruik.
Deze kerk mocht ik niet missen, vertelde de vrouw. ‘Een mooi en heel oud orgel. Zijzelf gingen er nu niet in. Ze waren er een paar jaar geleden geweest. ‘Als die op slot is kun je de sleutel bij de bezinepomp halen, daar verderop. Dat was toch zo? Dat van die pomp of was dat ergens anders?’ vroeg de vrouw zich af. Ze wensten me veel geluk.
De deur aan de andere kant van het gebouw zat op slot. Wel was er een telefoonnummer. Ik belde. ‘We gaan toch ook maar naar binnen,’ zeiden de man en de vrouw die achter me bleken te staan. De telefoon zei alleen maar dat mevrouw Janssen (de meest voorkomende naam hier) nu even niet kon opnemen. ‘Spreek uw naam en nummer in en ik bel terug.’ Dat deden we maar niet.
‘U moet een mevrouw Janssen te pakken zien te krijgen,’ heb ik gehoord. Dat zei een jonge man die de kerk ook wel van binnen wilde zien. ‘Antwoordapparaat,’ zei ik. ‘Schade, schade, het zou een mooi kerkje moeten zijn.’ Even later was ik weer alleen.
Het kerkje van Werdum was wel open. Terwijl ik daar rondliep en in een hoekje achter een bank een uitgezaagde Maria, Jozef én kindeke aantrof stapte er een ander echtpaar binnen en even later een man alleen. ‘Moin.’ Meer hebben we niet tegen elkaar gezegd.
Dat geldt voor de meeste ontmoetingen. Op het fietspad langs de dijk kom je bijvoorbeeld juist heel veel fietsers tegen, jong, oud, op fraaie, vaak aangedreven fietsen, en vrijwel nooit op een racefiets, maar wel altijd Duits. Iedereen zegt Moin en dat deden wij ook. Moin.