1 april 2025

Er zit onrust in mijn lijf. Er moet nog van alles gedaan worden om dat wat onverbiddelijk voorbij is toch een beetje recht te doen, of in ieder geval mijn goede wil te tonen. Voordat een deur dichtvalt en gekoesterde herinneringen van mensen zijn verdampt. Dat zette bij Lien al een jaar of tien geleden in. Een paar weken geleden is ze in een wolk van niet weten overleden.
Ik heb nicht Lien niet goed gekend, we scheelden dan ook vijftien jaar, toch kwam ik haar mijn leven lang tegen, af en toe, vaker dan veel andere neven en nichten van mijn vaders kant en in elk geval veel en veel vaker dan haar broers en zus. Lien heeft met haar man mijn moeder regelmatig bezocht. Zij was daarin erg trouw. Daarom kwam ik Lien en Willem wel eens tegen in Monster.
Lien kwam weliswaar uit Amsterdam, maar door haar huwelijk kwam ze in Utrecht en omgeving terecht, in kringen van mensen met wie ik ook te maken kreeg. Met haar gezin verhuisde ze al vrij snel naar Meppel; de Utrechtse contacten bleven. Zo kwam ik Lien en haar man op hoogtijdagen, maar ook bij uitvaarten van gedeelde vrienden of kennissen tegen. Ik denk dat ik haar twaalf jaar geleden voor het laatst gezien heb, bij een uitvaart, ja.
Ik schreef haar later een keer een brief en nog weer later ben ik bij haar aan de deur geweest. Ze was er niet. Ik gooide een kaartje met mijn naam, nog wat gegevens en een vriendelijke krabbel door de bus. Dat er geen reactie kwam, heeft misschien te maken met de wolk die toen al in haar hoofd kwam. In elk geval zorgde haar dochter ervoor dat ze in een huis in Meppel terechtkwam. Ik hoorde dat via via: mijn achternaam houdt me geregeld op de hoogte van verre familieleden.
Familie is een raar ding. Toen ik de kerk in liep waar Lien herdacht zou worden, werd ik van verre aangestaard door een vrouw die ik misschien wel nooit had ontmoet, maar die ongetwijfeld mijn jongste nicht was, Maartje. Zij scheelde vijfentwintig jaar met haar zus Lien. Tweeëntwintig was hun moeder toen haar oudste werd geboren, eenenvijftig toen Maartje kwam. Over familieverhalen gesproken.
Maartje staarde me aan. ‘Je hebt een Borgdorff-kin,’ zei ze. Dat verbaasde me: ik heb juist een uitgesproken Krukkenkop, alleen mijn handen en mijn neus komen van mijn vaders kant.
Na de dienst kwam er een vrouw op me af die de dochter bleek te zijn van Jacob, de oudere broer van Lien en Maartje. Een achternicht dus. Nu kwam mijn oogpartij ter sprake, de neuswortel. Deze achternicht vertelde dat mijn neef en zijn vrouw nog leefden, zeer kwakkelden, want tegen de negentig, maar beiden waren nog helder van geest. Ze gaf me het telefoonnummer van haar ouders, een vast nummer natuurlijk.
Haar vader zou het erg leuk vinden als ik eens contact opnam. Dat beloofde ik.
Later schreef ook Maartje haar gegevens voor me op. Ze wilde weten hoe het met andere familieleden ging. Intussen zaten we aan een tafeltje met haar man en kinderen, die me glazig aanstaarden. Familie met koffie en petit-four, in de hoek van een kerk, met een eindje verderop een langwerpige mand. Het woord familiair kreeg aan dat tafeltje een wat vreemde betekenis, met een nicht die mijn kin annexeerde en een vreemde man en twee dito volwassen kinderen die dus familie van me waren.
De dochter van Jakob had het verhaal van een fietstocht van haar vader paraat waarbij mijn ouders een rol speelden. En er lagen meer verhalen op de loer, dierbaar en op het punt van verdampen.
Mijn neef in Monster bezoek ik een of twee keer per jaar. Ze leven is ook bezig in mist te verdwijnen en nu moet ik natuurlijk ook een keertje bij Jakob langs en dat wil ik ook. Maar het maakt onrustig.
* Foto van Lien met haar Monsterse neef op 10 juni 1942