Och Heden 28 augustus 2023

De manier waarop Breugel de hemelbestormer Icarus in het water laat plonzen geeft het verhaal een bijzondere wending. Het maakt er zelfs een heel ander verhaal van. Op de voorgrond laat een boer zijn paard voren door de akker trekken en daarnaar gaat al zijn aandacht uit. ‘En de boer, hij ploegde voort,’ zeg ik Werumeus Buning* na. De man heeft in ieder geval niet in de gaten welk drama er zich afspeelt in zijn directe nabijheid. De visser rechtsonder in het schilderij zit er nog meer met zijn neus bovenop; ook hij lijkt niet in de gaten te hebben dat er iemand dreigt te verdrinken.
Het schilderij is van Pieter Breugel de Oude. Hij maakte het in de jaren voor 1600 en toevallig kwam ik het de afgelopen week twee keer tegen, als poster bij een vriend en in het laatste Kunstschrift maand werden voor een afbeelding twee pagina’s ingeruimd.
Die Icarus is me de afgelopen maanden sympathieker geworden, met dank aan Auke Hulst die me attendeerde op het gedicht Failing en Flying van Jack Gilbert. Dat begint met de regel ‘Everyone forgets that Icarus also flew.’ Daarmee is de teneur van het gedicht gezet. Icarus is niet allereerst overmoedige jongeling die te hoog greep. De slotregels maken al helemaal duidelijk dat voor Gilbert Icarus juist een held is: ‘I believe Icarus was not failing as he fell, but just coming to the end of his triumph.’ Het schilderij van Breugel maakt wel duidelijk dat die er heel anders over dacht.
Een paar weken geleden kwam ik in een mui terecht en even had ik de overtuiging dat dit het eind van mijn exercitie hier zou wezen. Ik
dacht toen aan dit schilderij. Er waren grote verschillen. Allereerst was ik juist terecht gekomen in een zee die veel woeliger was dan die van Breugel; daarnaast kon ik in tegenstelling tot Icarus mijn hoofd meestal boven water houden, maar juist daardoor dacht ik aan het schilderij: het leven ging door. Niet ver bij me vandaan waren ook mensen in het water en die hadden het wel druk met de golven en met elkaar, maar zij waren niet in gevaar en vooral hadden ze geen aandacht voor mij. Het strand was dichtbij, maar ik begreep dat door de hoge golven daar niemand me kon zien: mijn kinderen niet, de kleinkinderen niet. De laatsten hadden me wel in de golven zien verdwijnen, maar dat was het gevolg van mijn eigen moedwillige duik. Ze hadden nog wel even gekeken, maar na vergeefs speuren hadden zij zich weer gericht op de dingen waar ze goed in waren: kuilen graven, sleuven trekken en schatten in het zand verstoppen.
De reddingsbrigade kreeg me pas in de gaten toen het al te laat was geweest als mijn redding niet van elders was gekomen. Dichtbij me, niet verder van me vandaan dan de visser bij Breugel van Icarus af stond, stond een man in het water. Korter dan ik, maar veel steviger en jonger. Hem probeerde ik te beroepen, maar mijn stem wilde niet meer. Ik zwaaide, maar wat stelde dat nog voor in dat watergewoel? Hij zag me niet. Alleen als ik driftig meezwom op een golf, kwam ik iets dichter bij hem. Daarna trok de zee me weer weg.
Gelukkig zag hij me uiteindelijk wel. Hij kwam en trok me naar de veiligheid. Toen renden er ook mensen van de reddingsbrigade op me af. Ik droom regelmatig van die golven en de vrolijke mensen in de verte die niet zien dat er iemand bezig is door het afvoerputje te verdwijnen.
Over dit gedicht schreef ik in 2017 een stukje in de rubriek In Poësis. Je vindt het hier: https://lenborgdorff.nl/maar-de-boer-hij-ploegde-voort/