In Poësis 70 – augustus 2017

Het is druk in het Achterhoekse pannenkoekenhuis. Dat neemt niet weg dat mijn oog op een grote geborduurde lap valt, misschien wel meer dan anderhalve meter hoog, met daarop ‘De Ballade van de Boer.’ Het is een vrijwel vergeten gedicht, maar iedereen kent de stockregel:
Maar de boer hij ploegde voort.
Het is er nooit van gekomen om het gedicht te lezen, ik zou zelfs niet zo gauw weten van wie het is, maar nu, op dit ongelegen moment kan ik het niet laten om het gedicht niet alleen helemaal te lezen, maar er ook een beetje melancholiek van te worden. Het is een wonder dat niemand me al dan niet opzettelijk aanstoot, want ik sta vreselijk in de weg. Omgekeerd heb ik helemaal geen last van al die mensen die om me heen draaien en maar lopen te tetteren. Meer nog: ze dragen bij aan het gedicht, want ook daarin gebeurt van alles terwijl de boer zich niet laat afleiden van zijn opdracht: te ploegen, Gods akker te bewerken. Zo is het mijn taak me ook temidden van pannenkoekeneters staande te houden om te zijn wie en wat ik ten diepste ben: lezer en dromer.
De boer kan niet anders dan ploegen en dat doet hij. Wat dat betekent, wordt gevisualiseerd door de enorme lap waarop het hele gedicht is geborduurd. Letter voor letter, vijftig versregels lang heeft iemand kruissteekjes gezet. Je zal trouwens maar zo’n gedicht geschreven hebben en dan later ontdekken dat iemand zich geroepen heeft gevoeld om jouw ellenlange tekst steekje voor steekje, van letter naar regel naar strofe na te borduren. Wat zou de dichter van wie ik de naam nog niet weet en die ook op de lap genoemd wordt, daar trots op zijn geweest.
Maar terwijl ik daar sta word ik bij lezing vooral moe van de vergeefsheid van alle dingen, al is het ook een troost dat niet de memorabele gebeurtenissen die wereldgeschiedenis heten de doorslag geven als het gaat om het heil van de wereld, maar de dagelijkse plichten en verantwoordelijkheden van gewone mensen. Inderdaad het is ook wel een heel braaf gedicht.
Als ik me eindelijk weer bij mijn lief en ons nageslacht heb gevoegd kijk ik toch nog gauw even op mijn mobieltje om te zien wie de maker is van dit uit 1935 stammende gedicht. Werumeus Buning. Ik had het moeten weten.
Na de maaltijd lopen we met zijn elven terug naar ons vakantiehuis, via een rustig weggetje van niet langer dan een kilometer. ‘Jouw oom is toch ook een camping begonnen?’ hoor ik Jaap vragen aan zijn schoonzus. En het is waar, haar oom heeft het boerenbedrijf opgegeven en is een camping gestart.
De schrik slaat me om het hart. We beleven weliswaar een prachtige zomeravond, lopen voldaan en gelukkig met elkaar in een schilderachtige omgeving naar een op de juiste afstand gelegen vakantieverblijf, maar dat is allemaal verraderlijke schijn! Het einde der tijden nadert, want de boeren ploegen niet langer. De eigenaar van de boerderij waar we zojuist gegeten hebben, is pannenkoeken gaan bakken en heeft het koren vervangen door speeltuig. We zijn onderweg naar een recreatieterrein waar ooit varkens en koeien liepen en het graan groeide.
Wat als de boer niet meer ploegt?
Het eerste wat ik thuis doe, is de boekenkast in duiken. Het gedicht staat op bladzijde 185 van de Verzamelde Gedichten van Werumeus Buning, de tweede druk uit 1947. Het boek valt aangenaam soepel open op mijn schoot. Het is dus zeventig jaar oud. Op het binnenblad lees ik dat ik het kocht op 20 december 1972. Ik heb intussen het ernstige vermoeden dat dit boek nu pas, voor het eerst in zijn bestaan, op deze bladzijden openvalt.
O, als de boeren niet meer ploegen, de boerinnen niet meer borduren en de lezers niet meer lezen.
J.W.F. Werumeus Buning, Verzamelde Gedichten. N.V. Em. Querido’s Uitgevers-Maatschappij, Amserdam 19472
[Ballade van de boer
Er stonden drie kruisen op Golgotha,
Maar de boer hij ploegde voort.
Magdalena, Maria, Veronica,
Maar de boer hij ploegde voort.
En toen zijn akker ten einde was,
Toen keerde de boer de ploeg
En hij knielde naast zijn ploeg in het gras,
En de boer, hij werd verhoord.
Zo menigeen had een schone droom,
Maar de boer hij ploegde voort.
Thermopylae, Troja, Salamis,
Maar de boer hij ploegde voort.
Het jonge graan werd altijd groen,
De sterren altijd licht,
Gods woord streed in de wereld voort
En de boer heeft het gehoord.
Men heeft de boer zijn hof verbrand,
Zijn vrouw en os vermoord;
Dan spande de boer zichzelf voor de ploeg,
Maar de boer hij ploegde voort.
Napoleon ging de Alpen op
En hij zag de boer aan ’t werk,
Hij ging voor Sint-Helena aan boord
En de boer hij ploegde voort.
En wie is er beter dan een boer,
Die van de wereld hoort,
En hij ploegt niet, wat er al geschiedt
Op deze akker voort.
Zo menigeen lei de ploegstaart om,
En deed het werk niet voort,
Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied,
En de boer hij ploegde voort.
Heer God! De boer lag in het gras,
Toen droomde hij deze droom:
Dat er eindelijk een rustdag was
Naar apostel Johannes’ woord.
En de kwaden gingen hem links voorbij
En de goeden rechts voorbij,
Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord
En de boer hij ploegde voort.
Eerst toen de boer die hemel zag
Zo vol van lichte schijn,
Toen spande hij zijn ploegpaard af,
En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af,
En hij knielde naast zijn stilstaand paard,
En hij wachtte op Gods woord.
Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
“Ter wille van de boer die ploegt
Besta de wereld voort!”
J.W.F. Werumeus Buning]