06 april 2022

Bij mijn pogingen om de kunst van het zwemmen onder de knie te krijgen, is nooit een familielid aanwezig geweest. Ook niet bij het afzwemmen, want daar is het nooit van gekomen. Misschien zou een toeziend oog, al was het maar op enige afstand, een beetje geholpen hebben.
Gelukkig deelde ik de ellende van het zwemmen met Dirk. We zaten in klas vier of vijf toen we onze eerste reeks lessen volgden in het openluchtzwembad naast de bloemenveiling van Naaldwijk. Om zes uur ’s morgens nam ik een sinaasappel of iets anders, maar zeker niet mijn dagelijkse portie warme Brinta. Dat bewaarde ik voor als ik weer terugkwam. Met Dirk fietste ik de zes kilometer naar het bad om daar precies om zeven uur in het water te duiken, om overgeleverd te worden aan het grote blauwbekken. In mijn geval maakte ik die term meer dan waar: ik werd regelmatig zo blauw dat de badjuf me wegstuurde met de mededeling dat ik me moest afdrogen. ‘Zo stevig dat het bijna pijn doen. Dan aankleden en heen en weer blijven lopen.’
De juffrouw was streng, misschien ook wel rechtvaardig, maar oog voor leerlingen die zich voor haar verstopten had ze niet. Daar waren Dirk en ik toevallig heel goed in.
Vandaar dat we een klas hoger op zaterdagmorgen om elf uur van school werden geplukt om in een aftands, misselijkmakend Volkswagenbusje naar het Kolpabad in Vlaardingen gereden te worden. Daar moest ik eerst proberen bij te komen van mijn wagenziekte, wat slecht lukte in die verschrikkelijke chloordampen. Daarna pas voegde ik me bij de andere zwemmers in spe.
De eerste weken dan, want toen hadden we door dat het toezicht bij de lessen nog belabberder was dan in Naaldwijk en daarom kozen Dirk en ik voor de variant van het vrije zwemmen. Dan konden we meteen in het diepe en ook konden we daar van de duikplank af en dat was leuker. Een enkele keer plukte een badjuf of -meester me weliswaar uit het bad die toevallig zag dat ik geen goede slag had en dus ten onrechte onder de gediplomeerde zwemmers in het water was gesprongen, maar een paar minuten later kon ik dan weer gewoon mijn gang gaan.
Rond een uur of een werd ik, weer misselijk, samen met Dirk afgezet op het Burgemeester Woutersplein te Monster.
Hadden we er zelf al het nodige aan gedaan om nooit aan een diploma toe te komen, de genadeslag kwam van het Ministerie van Justitie. Dat kwam het malafide vervoersbedrijf op het spoor, dat met Volkswagenbusjes waarvan de vloer rechtstreeks uitzicht bod op de straat. Dat was dan ook de belangrijkste ventilatie van die krengen.
Mijn kinderen hebben wél allerlei zwemdiploma’s en dat is geen wonder: ik bracht en haalde en zag er ter plekke op toe dat ze hun rondjes zwommen.
En nu zit ik met een schrijfblokje op mijn knie in de kantine van zwembad De Kwakel terwijl kleinzoon Lukas braaf zijn zwemkunstjes ontwikkelt. Het jochie verblijft elders, maar via een monitor kan ik zien wat hij uitspookt. Dat is trouwens niet waar, want ik kan met de beste wil van de wereld niet zien wie van die stipjes op het scherm Lukas is. Ook niet als de moeder van de kleine Mirjam zo vriendelijk is om me hem even aan te wijzen.
Als ik hem oppik bij de douches complimenteer ik hem. ‘Je hebt goed je best gedaan; ik heb het wel gezien, hoor.’ Intussen spuit ik wat shampoo op zijn haar. ‘Gauw wassen, en goed uitspoelen!’ roep ik, alsof ik de zaak volledig onder controle heb.