10 augustus 2023
Een aardig deel van het nageslacht zat al een tijdje op het strand toen ik besloot ook die kant uit te lopen.
‘Wat ga je doen, opa?’ vroeg Lukas terwijl hij bezig was in het zand een emmertje onvindbaar te maken.
‘Ik zwem even naar Engeland. Daar tik ik aan en dan zwem ik onder water terug.’ Een opmerking die bijna regelrecht uit ‘De leugenaar’ van het Klein Orkest komt. Het lied hoort bij ons vaste repertoire.
De temperatuur van het water was geen reden om een beetje voorzichtig te zijn. En toen het water nog niet tot mijn knieën stond, sloeg een stevige golf me voorbij mijn navel nog kletsnat. Ik dook dwars door de volgende enthousiaste golf heen. Het leek me niet handig om met deze zee inderdaad verder in de richting van Engeland te zwemmen; ik kon maar beter een baantje langs de kust doen, richting Hoek van Holland. Dat ging trouwens wel heel erg snel, merkte ik. Daarom draaide ik. Dan maar de andere kant op, naar Scheveningen.
Maar het water bleef me naar Hoek van Holland trekken, en ook wel in de richting van Engeland. Toen ik probeerde te gaan staan, voelde ik weer wat grond onder de voeten, maar daardoor werd de trek alleen maar sterker. Zwemmen moest ik, en proberen op een golf mee te gaan. Dat lukte amper, maar net genoeg om wat meer in de buurt van een enkele andere zwemmer te komen. Alleen raakte ik achter mijn adem.
Niet eens zo ver van me vandaan stond een man. Een stevige jonge vent, royaal getatoeëerd en met een baard. Ik probeerde zijn aandacht te krijgen. Dat lukte maar niet. Het water kreeg steeds meer over mij te vertellen. Ik dacht aan die keer dat ik als kleuter door het water werd meegesleept en zeker wist dat God mij zou laten verdrinken.*
Ik dacht meer aan die kleuter dan aan God, maar terwijl ik tussen de golven door regelmatig andere mensen te zien kreeg, had ik het idee dat het mis zou kunnen lopen. Ik was uitgeput, en niemand zag het.
Behalve dan uiteindelijk de man die ik me zal herinneren als de Pool. Maar daarvoor moest ik wel met mijn armen zwaaien en roepen, wat me niet zo goed afging. Hij kwam naar me toe. En trok me mee. Het verbaasde me dat hij gewoon kon lopen terwijl ik de grootste moeite had om overeind te blijven. De laatste meters werd de Pool geholpen door mensen van de reddingsbrigade. Ik kon bijna geen stap meer zetten. Praten was nauwelijks mogelijk, maar ik begreep dat zowel Duits, Nederlands als Engels niet de moedertaal was van mijn redder. Terwijl ik op het strand zat, met mijn rug tegen de rug van een meisje van de reddingsbrigade, verdween hij uit zicht. Ik zwaaide naar hem en riep iets ongearticuleerds. Hij zwaaide nog even terug.
‘Waar is opa?’ vroeg de jongste aan een paar kleinkinderen. Ze bleken een achter me aangelopen te zijn toen ik in zee ging, maar ik was meteen in een golf gedoken. Zij hadden zich daarom weer verdiept in het stevige graafwerk voor kinderen.
Intussen ging links er een waterscooter het water op en rechts renden wat mensen van de reddingsbrigade door de golven. Van de zes strandwachters bleven er twee bij mij. Er kwamen vlaggen langs het water en mensen moesten het water uit.
‘Ik hoor dat je naar Engeland ging zwemmen,’ zei de jongste met Lukas naast zich. ‘Dat is ook gelukt, alleen het laatste stukje onder water terug was net even teveel.’
*Daarover schreef ik een verhaal, Zout. Ik zet het op de site, in de rubriek ‘Iets anders’. Het stond twee jaar geleden in literair tijdschrift Liter.