23 januari 2022

Vanmorgen lazen wij in de kerk onder meer een deel uit het begin van het Johannesevangelie. Het vleesgeworden woord hebben we dan al gehad en we zitten aan het begin van Jezus’ loopbaan waarbij volgelingen van Johannes de Doper naar hem ‘overlopen’ en via mond op mond ook volgeling worden van Jezus. Onder hen is Nathanaël. Zijn maat Filippus roept hem als deze Nathanaël onder een boom zit. Als hij hoort dat het om Jezus van de timmerman uit Nazareth gaat, vraagt Nathanaël zich af of daar wel iets goeds vandaan kan komen, wat ik altijd wel een leuke reactie heb gevonden, maar Filippus dringt aan en daarom gaat hij mee.
Als Jezus hem ziet, zegt die, en nu citeer ik uit de laatste bijbelvertaling:
‘‘Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.’ ‘Waar kent U mij van?’ vroeg Natanaël. Jezus antwoordde: ‘Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’’ Dat laatste voeg ik er maar even aan toe omdat daar de preek uiteindelijk over ging. Daarin kwam ook ter sprake hoe laat het was dat Filippus zijn vriend aantrof: ‘twee uur voor zonsondergang’. Dat kwam in die laatste bijbelvertaling in de plaats van wat er in het Hebreeuws staat, namelijk: het tiende uur. En dat, zo vertelde de dominee, is het uur van de wet.
En waar bestudeerde en overpeinsde men de wet? Jawel, onder de vijgenboom. Dus onze lieve Heer is niet alleen helderziend als hij zegt dat hij Nathanaël onder de vijgenboom had zien zitten, hij laat ook zien dat hij weet wie deze man is en waarmee hij zich bezig houdt.
Ik heb goed geluisterd, maar ik moest toch weer even aan mijn betovergrootvader denken, de man die in de negentiende eeuw Heintje van de Kinderpit werd genoemd. In 1984, dus 150 jaar na de Afscheiding waardoor de Gereformeerde Kerk ontstond, schreef de toenmalige dominee van Stad aan ’t Haringvliet een boekje over de vroege geschiedenis van de daar nieuw opgerichte kerk en daarbij wijdt hij ook een hoofdstuk aan mijn betovergrootvader. Hij zegt onder andere: ‘In een ontmoeting in een gezelschap zou Heintje zijn aangesproken met de woorden: ‘waarlijk een Israëliet in wien geen bedrog gevonden wordt.’’ Het kan geen kwaad als dat over iemand gezegd wordt van wie je een nazaat bent, toch? Daar moest ik aan denken.
De schrijver van het boekje heb ik nooit ontmoet, maar ik ben hem wel dankbaar voor de verhalen die hij heeft verteld over deze voorzaat, maar ook over diens schoonvader, over zijn zoon die mijn overgrootvader werd, en over een oud-oud-oud-tante en – oom. Dat was ds J. Hage. Hij heeft niet lang in Stad gestaan. Een jaar na het boekje al vertrok hij naar De Lier en vervolgens was hij heel lang predikant in Woerden. Deze week trof ik zijn rouwadvertentie in Trouw. Hij overleed op zeventigjarige leeftijd na een lang ziekbed begrijp ik. Ik dank hem postuum voor deze anekdote en voor enkele andere verhalen.
Heintje kende een ander einde, als ik de verhalen mag geloven. Die boog zich op 11 september 1862 voorover om een veter te strikken en kreeg een hartaanval die hij niet overleefde.
Vierenveertig. Dat was niet zijn schoenmaat, dat was zijn leeftijd.