20 januari 2022

Om dit verhaal binnen de perken te houden sla ik de aanleiding maar even over.
Twee keer per jaar nam mijn moeder mij mee naar de stad en daar werd ik dan in het nieuw gestoken. Daar was ik wel gevoelig voor. Thuis mocht ik de vers aangeschafte kleding nog even aan. Mijn moeder becommentarieerde de aankopen om te bevestigen dat we de goede spullen hadden gekocht en tot slot sloop ik nog even naar de grote spiegel in de slaapkamer van mijn ouders om mezelf te bewonderen in die prachtige kleren. Daarna moest de boel weer uit.
Tot zondag, want dan mocht ik er de hele dag in rondlopen. De kerkgang was weliswaar een eindeloze zit, maar die kleding maakte van de zondag een feestdag. Ik was dan op een andere manier mezelf dan door de week. Dat gevoel.
Er was kleding, en daar horen mijn kostuums van nu bij, die had dat zondagse van een stemmige feestelijkheid zo in zich dat ik dat merkte als ik die op doordeweekse dagen droeg. Zo ging dat namelijk: nieuwe zondagse kleren betekenden het einde van de vorige set. Die werd eerst voor doordeweeks en niet lang daarna werd die ten slotte te klein.
Het grijze pakje dat ik op mijn vierde kreeg was een zondags pakje en dat zou het altijd blijven. Dat zag je meteen. En dat terwijl het niet gekocht was, maar gemaakt werd door mijn moeder en twee van haar vriendinnen die voor naaister hadden doorgeleerd, tante Nel en tante Nel. Het pakje kwam uit een muisgrijze jurk van mijn moeder en was van een stof die je rustig saai kon noemen, terlenka-achtig. Maar wat alles goed maakte, was het kleurrijke, rood-groene band waarmee de randen van het pakje waren afgezet, met bloemetjesmotief. Wat een mooi pakje had ik toch! En vergeet vooral ook de bijzondere sluiting en het rondje kraagje niet. Zondags voor altijd!
Totdat die verschrikkelijke donderdag aanbrak. Dat was dus in de tijd dat ik me in dat pakje ook op gewone dagen zondags mocht voelen.
Paps en mams en ook mijn oudste zus waren een dagje weg en mijn nicht Dicky paste op, al een mevrouw van twintig of eenentwintig. Er waren andere kinderen bij, buurkinderen en waarschijnlijk Dicky’s jonge zusje van mijn leeftijd. Twee huizen verderop was niemand thuis maar daar stond wel een vat met daarin een teerspuit die werd gebruikt om schuttingen en het houtwerk van kassen mee te teren. Met de spuit zoog je de teer op door het handvat omhoog te trekken terwijl je het mondstuk in de teerton hield; duwde je de handgreep dat weer omlaag, wel in de open lucht natuurlijk, dan sproeide hij de opgezogen teer er weer uit. Ik wist wel hoe zoiets werkte; had het vaak gezien.
Maar deze spuit deed het niet, merkte ik, wat ik ook probeerde. Ik draaide hem om om te zien of er iets met het mondstuk aan de hand was en probeerde het nog een keer. Toen deed ie het wel en van mijn mooie grijze pak was in een keer helemaal niets meer over. Ik lachte hard mee met de kinderen om me heen, maar het was verschrikkelijk.
Thuis deed ik het pakje voor het laatst uit en daarna stopte Dicky me in een zinken teil. Ze had een harde hand, Dicky, dat weet ik nog. Ik had haar ook wel met een flinke klus opgezadeld.
Ik schaamde me, voelde me schuldig en Dicky voelde zich dat natuurlijk ook. En dat terwijl zij er niks aan kon doen. Het was immers allemaal míjn schuld!