23 december 2022

Veel oude kerstliedjes vinden hun oorsprong in oude liefdesliedjes, ‘Het viel eens hemels douwe’ bijvoorbeeld, of ‘Het daghet inden oosten.’ De liedjes zijn vaak aandoenlijk, plastisch en ook wel zinnelijk. Ze bevallen me wel, die oude kerstliedjes.
Soms gaat die zinnelijkheid wel wat ver en lijkt het erop dat de herdertjes het liefst bij het kindeke in de kribbe zouden willen kruipen.
Er is een Kerstdag geweest die vermoedelijk feestelijk begon en waarvan ik zeker weet dat hij bijzonder feestelijk en onvergetelijk eindigde, maar de tussenliggende uren waren een ellende waarvan ik me weinig details meer herinner. Ik denk ook niet dat dit ten koste gaat van dit verhaal.
Enig rekenwerk brengt ons naar Kerst van het jaar 1984. We woonden aan de singel. Natuurlijk bezochten wij met de twee jongetjes een kerstdienst in de kerk, maar daarna viel ons op dat de wereld erg gesloten was. Er waren geen vanzelfsprekende vriendjes of zo. Ook dat was Kerst. Afspraken hadden we niet, die dag. Vraag me niet waarom.
Over het weer kan ik wel iets kwijt: het was net zulk weer als vandaag, cold and dark and dreary, om er even een dichtregel van Longfellow op los te laten. De twee jongetjes waren druk en vooral ongezellig. Het speelgoed deed het niet die dag. Voorlezen, plaatjes kijken, niets werkte. Ja, we gingen nog wel even naar buiten. Maar het was geen dag voor een park of een bos. De hele wereld buiten zat op slot.
Toch hesen we de kinderen op onze fietsen en zo kwamen we bij de Aloysiuskerk voor het hoogtepunt van de dag, voor dit gezinnetje tenminste: de levensgrote, maar niet levende kerststal tegen. Dat was het wel.
Onze mooie kerstkleren hadden Mente en ik al lang vervangen door alledaagse klof, waar de kerstboom ongetwijfeld met enig afgrijzen naar moet hebben gekeken. De extraatjes die we vanwege de kerstdagen voor het eten in huis hadden gehaald, werkten averechts. De jongetjes wilden dat allemaal niet. Zou ik dan maar patat halen? Geen snackbar die open was.
Wij waren dan ook blij dat we ze eindelijk in bed hadden. Wat een dag.
Heb ik daarna een boek gepakt, een plaatje opgezet? Zeg het maar. Van de tv waren we niet, in die jaren. Het zal dus wel een boek geworden zijn. Hoe dan ook, na een tijdje liep Mente weer de kamer in. Ze had haar mooie zijden jurk aangetrokken en zich opgemaakt.
Het jurkje stond Mente zo goed, die gladde, zacht glanzende stof, en dan dat donkere rood dat deze dag weer warm en feestelijk maakte.
’t Is Kerst,’ zei ze. ‘Nu jij.’
Ik trok me terug voor feestelijke kerstkleren en toen ik weer de kamer in kwam stond er allerlei aangenaams bij de bank om te drinken of om op te eten.
Aan het tafeltje met al het lekkers naast de bank zijn we niet toegekomen en het jurkje dat zoveel recht kon doen aan de vrouw die het zojuist had aangetrokken, lag al vrij snel op de grond, naast andere kleren.
Veel later ben ik toch nog even uit bed gestapt om de boel een beetje op te ruimen voor het geval één van de jongetjes in de vroege ochtend van de tweede kerstdag eerst een kijkje zou nemen in de huiskamer.
Wat ik zeg: er zit iets zinnelijks in Kerst en dat bevalt me wel.