Och Heden – 2 november 2023

De kleine Nora glimlacht als iemand een mobieltje voor haar houdt. Dat ze lacht, is niet zo vreemd; dat doet ze graag. Wel dat ze dat bijna per definitie doet met die toch wat merkwaardige plak ondoorzichtig glas voor haar snufferdje. Het zal zijn omdat zo’n moment meestal gepaard gaat met vriendelijk bedoelde, kirrende geluiden die achter het mobieltje vandaan komen; meestal van de moeder. Dat zal het zijn: Nora anticipeert op de vriendelijkheid die haar te wachten staat.
Ik heb me de afgelopen weken bezig gehouden met foto’s van een kleinzoon en het valt op dat hij vaak zijn duim opsteekt als er een foto wordt gemaakt. Gelukkig heeft hij geen vast en gekunsteld overkomend fotogezicht zoals ik dat bij meisjes zie die met een selfie bezig zijn. Lachen moet!
In een album met foto’s van familie van mijn grootmoeder kom ik vooral portretten tegen van haar ooms, tantes, neven en nichten. Vermoedelijk heeft zij dat album ooit gekregen of geërfd van een oom of tante. We hebben het over foto’s die rond 1900 zijn gemaakt. Foto’s van andere familietakken zijn er ongetwijfeld later door mijn grootouders, maar ook door mijn moeder ingeschoven. Hoe dan ook: het is allemaal familie van me, al weet ik vaak niet wie wie is. Wel valt me op dat iedereen zo ernstig kijkt. Heel iets anders dus dan wat je nu op foto’s tegen komt. Ernstige oudtantes en -ooms, maar ook wel een groot- of overgrootouder en zelfs een betovergrootmoeder. Met een
hoge smalle plant, een eenvoudig zitje en een oneerlijke achtergrond. Nog vaker is er helemaal geen duidelijke achtergrond.
Wél op de foto van mijn overgrootmoeder: zij zit op een stoel, schuin aan een klaptafel. Op haar schoot ligt een Bijbel. Ze heeft een vinger tussen de bladen , ergens bij het tweede Bijbelboek van Samuël of anders het eerste van Koningen. Ze kijkt ernstig in de lens. Kapje op, haar mond een strakke streep. Van haar leven weet ik niet meer dan dat ze tien kinderen kreeg; dat is de helft van het aantal dat haar man er verwekte. En, niet te vergeten: zij las in haar laatste jaren elke ochtend uit de Bijbel. Dan zat ze op een stoel, naast het buffet. Daar trof een van haar kleindochters haar dan aan als die haar, onderweg naar school, de krant van gisteren kwam brengen. Kortom, een ernstige en vrome vrouw.
Van haar man, van wie oude, al lang geleden overleden mensen zeiden dat ik zo op hem zou lijken, bestaat ook al zo’n ernstige prent, waarop hij het overigens zonder achtergrond moet doen, maar wel heeft een pet op.
Sinds kort ben ik in het bezit van een foto die rond 1880 gemaakt werd. Daarop een heel gezelschap met vroeg oud geworden en in oudemensenkleren gestoken jonge mensen, wat tevreden volwassenen en in het midden die twee overgrootouders: met kapje en pet. Maar wat me het meest verbaast: ze kijken vrolijk. Ik verdenk mijn overgrootvader er zelfs van dat hij iets zegt terwijl de foto wordt genomen. En dan de achtergrond: die is echt. Ze zitten voor een huis dat nog in aanbouw is, maar dat ze binnen niet al te lange tijd hopen te betrekken.
Toch ben ik vooral tevreden met hun vrolijkheid. De vrolijkheid op selfies is vaak gelogen; gelukkig geldt dat ook voor de dodelijke ernst die je op oude portretfoto’s tegenkomt.