Och Heden – 11 juli 2023

Het boek volgt de weg die het ganzenbordspel ons al een kleine vijfhonderd jaar wijst, en maakt gebruik verhaaltechnische trucjes die in de middeleeuwen al oud en vertrouwd waren. Door beer te zijn plaatst Zebedeus zich stevig in een literaire traditie. Dat deed hij overigens al lang geleden, want in 1993 lieten Koos en Annette Zebedeus al eens succesvol een wereldreis maken. Ook toen had de beer zijn sporen als literaire held al lang daarvoor verdiend. We hadden immers Ollie B Bommel en Winnie the Pooh en dan had je nog Bruintje Beer, de Nederlandse pendant van de Engelse Rupert.
Wat dacht je trouwens van gans Zilver, Die mocht dan nu dankzij het ganzenbordspel een personage zijn geworden in dit boek, zonder Niels Holgersson en heel veel sprookjes zouden hij en Zebedeus andere dieren zijn geweest. Of mensen, want zoveel verschil bestaat er niet tussen mens en dier.
Het boek is een verkenning van het leven. Misschien ook van de blijmoedige aanvaarding ervan. Daar hoort ook de fantasie, de verbeelding bij. Die is in het boek even realistisch als de werkelijkheid. Een van de dingen die het boek zo aangenaam maken. En levensecht. Verbeelding is misschien wel het meest onderschatte bestanddeel van wat wij werkelijkheid noemen. Maar gelukkig niet bij Zebedeus. Voor diens moeder is een aangename, steeds terugkerende plek ingeruimd. Als een herinnering, ja, want ze is al heel lang dood wanneer het avontuur van Zebedeus begint. Maar ze is er als die het even niet meer ziet zitten, of juist als hij gelukkig is. Ze vraagt weer om een ijsje op haar sterfbed of ze zingt spontaan opnieuw dat we maar stil moeten zijn en moeten wachten, omdat alles wel goed komt, met de hemel en met de aarde. Een foto, die in dit boek uiteraard een tekening is, van deze moeder laat ons een berin zien. Logisch, de moeder van een beer is een berin. Maar dat geldt niet voor de moeder die voor in het boek genoemd wordt. We lezen op de colofonpagina: ‘Ter herinnering aan Maria Theodora Batist (1916-1994), mijn moeder.’ Dat is de moeder van Koos en niet die van Zebedeus.
Of toch wel. Het schrijven van dit boek is Koos niet moeilijk gevallen. Ik durf zelfs te zeggen dat Annette meer tijd en energie in de tekeningen heeft moeten steken, en met succes, dan Koos nodig had om zijn verhaal te schrijven. Dat is vaker het ondankbare lot van illustratoren. Die werken zich een slag in de ronde en worden vervolgens niet of nauwelijks genoemd.
Dat het Koos niet zwaar viel, heeft alles te maken wat hij een keer zei tijdens de thee of anders tijdens de koffie. ‘Ik voel me heel erg Zebedeus als ik schrijf,’ zei hij. Ik merk dat bij dat gevoel het schrijven tamelijk vanzelfsprekend gaat. Daarmee varieerde hij Flaubert na met zijn ‘Madame Bovary, c’est moi.’ De man en de beer (ja, ja, een verhaal van Biesheuvel) vallen behoorlijk samen. Dat is goed voor een vlotte pen. Zo wordt tegelijkertijd voor de moeder een mooi monumentje opgericht. Zeg maar een reeksje monumentjes en zomaar door zouden kunnen gaan omdat dat eindigheid nooit ophoudt.
Het boek opent met de tekening van een paradijselijke, maar lege tafel. Het grote feest van de hemel wacht op zijn gasten. Het is een tuintafel waarvan Annette zo houdt, weet ik van andere tekeningen en prenten die zij maakte.
Deze tekening is wat merkwaardig in het boek terechtgekomen, als een vouwblad. De pendant ervan, achterin het boek vormt het schutblad. Dat is veel logischer. Daarop zijn intussen alle stoelen bezet. Alle mensen en dieren die belangrijk waren voor Zebedeus op zijn reis langs het ganzenbord van Wisse vind je er. Wat ik al zei: een tafel in de hemel.
Ik lees: ‘Zebedeus keek en zag dat het goed was: hij had gewonnen noch verloren, hij had gespeeld.’
Daarna kijk Ik naar de vrolijkheid in de boomgaard en zie ze allemaal. De postbode, de brugwachter, Oskar, Ocke, Mari en noem maar op. Maar geen Zebedeus, waar is Zebedeus?
Koos Meinderts en Annette Fienieg, Zebedeus en het ganzenbord van Wisse. Hoogland & Van Klaveren, 2023