Och Heden – 10 juli 2023

Op bladzijde 49 zie je Ocke Olaaf Octaaf achter zijn bureautje zitten. Achter hem hangt een landkaart zoals ik me die van de lagere school herinner. Met spelden zijn wat briefjes op het behang geprikt. En daarvoor, dat hier net als bij Octaaf de klemtoon op de laatste lettergreep krijgt, zit de hooggeleerde zelf. Met het haar van Einstein, een randloze bril met ronde glazen, potlood achter het linkeroor en een pijp in de rechtermondhoek. Grotendeels onder zijn handen ligt een groot, uitgevouwen blad met allerlei berekeningen. Op een blaadje apart zie je de ring van Möbius. Of is het een lemniscaat? Er is een geodriehoek, een globe waarvan ik mag hopen dat Octaaf die niet per ongeluk met zijn elleboog van het blad zal stoten. En er ligt een rekenmachientje, zo’n ding waarover enkele tientallen jaren geleden op scholen het nodige te doen was, want mocht je die bij wiskunde nu wel of niet laten gebruiken. Een casiootje dus of een rank xeros dus. Ik beschrijf hier een tekening van Annette Fienieg.
De tekening geeft goed weer wat voor iemand we ons moeten voorstellen bij de geleerde die Zebedeus op zijn reis door het leven ontmoet. OOO is bijna klaar met zijn Theorie van Alles. We zitten nu dus op het niveau van de Theorie van Bijna Alles.
In het verhaal van Koos Meinderts komt helemaal geen rekenmachientje voor, maar het ding ligt er prima, daar op die hoek van het bureaublad van Octaaf. Het zal waarschijnlijk het meest moderne voorwerp zijn dat in het boek voorkomt, al gooit de rode sportbroek van de haas Koenraad met zijn twee witte biezen ook hoge ogen. Die ziet er behoorlijk trendy uit, maar was dat een halve eeuw geleden of meer misschien ook al niet het geval?
Ook die broek kom je in het verhaal niet tegen. Ik wil hiermee alleen maar zeggen dat het boek dat Koos en Annette schreven en tekenden er een is van alle tijden. Het kan ook wel eens anders, weet ik van andere boeken die ze ooit maakten, maar dit is wel hun stiel: tijdloze, klassieke boeken.
Deze Zebedeus begint ook heel klassiek: vanuit een ander wereld dringt iets vreemds de vertrouwde wereld van de hoofdpersoon binnen en het kan niet anders of dat vreemde doet een appel waaraan je gehoor moet geven. Meestal stapt dan iemand uit zijn vertrouwde wereld die van het ongewisse, waarin flink gereisd moet worden. Soms komen we uiteindelijk terug bij af en is de orde hersteld, soms ook komen we elders en is intussen het leven er anders uit gaan zien. Het is het patroon van de meeste ridderverhalen zoals die vanuit de middeleeuwen aan ons zijn overgeleverd en zoals we dat ook in sprookjes tegenkomen.
Bij Zebedeus begint het met een pakje. Het blijkt om een ganzenbordspel te gaan, met maar één gans en één dobbelsteen. Het werd Zebedeus toegestuurd door Wisse. Nu ken ik verschillende mensen die zo heten, maar wie deze Wisse is, wordt niet helemaal duidelijk. Misschien is de voornaam van deze Wissen wel Onge. ‘Wisse deed alleen zijn werk,’ vertelt de laatste zijn van het boek.
Zebedeus de beer is een aarzelaar en soms zijn keuzes in het boek dan ook lukraak, maar toeval of niet, geluk of ongeluk, het leven doet zich aan je voor en je moet er iets mee. Dat geldt ook voor een beer die Zebedeus heet. Hij moet op pad, een dat veel lijkt op de weg van het ganzenbord, met een brug, een herberg, een put, doorstruiken. Zo klassiek als het leven zelf en even verrassend. Bij de put bijvoorbeeld gaat het net even anders dan je zou verwachten.
Koos Meinderts en Annette Fienieg, Zebedeus en het ganzenbord van Wisse. Hoogland & Van Klaveren, 2023