Och Heden – 25 juni 2023

‘Wacht op ons!’ Twee jongetjes rennen de zee in. We hebben het over een zonnige zomerdag waarop alles van licht is en het zeewater alleen maar beweegt omdat er dus twee van die enthousiaste jongetjes zijn. Ze zijn van dichtbij geschilderd en daarom konden het licht van die dag, de keuze van de verschillende verven en het licht zoals de schilder het gezien moet hebben een fraai pact met elkaar sluiten. Door de lichte verf en de toets zijn de jongetjes een met hun omgeving. In de goede zin van het woord, zeg ik er gauw bij, want zoiets kun je ook zeggen als een schilderij mislukt is.
Dankzij de titel weten we dat er verderop in zee meer kinderen zijn. Daar rennen de twee naartoe. Ik denk dat het hier om twee broertjes gaat. De oudste loopt een stapje sneller dan de jongste, maar hij houdt de kleinste op een vanzelfsprekende manier bij de hand. Meer dan twee jaar zullen ze niet schelen. Ze hebben het goed, die twee.
We stonden er samen naar te kijken, Tuur en ik. ‘Dat lijken jij en Do wel,’ zei ik. Tuur kon zich dat wel voorstellen. Do en hij schelen een kleine twee jaar. Het hadden ook twee van mijn kleinkinderen geweest kunnen zijn, maar dat bedacht ik niet. Dat had niet alleen te maken met het feit dat Tuur nu naast me stond, daar in dat museum in Skagen, maar ook omdat het schilderij, hoeveel frisheid en jeugdigheid het met zijn 130 jaar ook uitstraalde, vooral aan het verleden deed denken.
Als een kalme golf schoof daar onmiddellijk een twee gedachte overheen: waarom dacht ik niet aan het kind dat ik zelf geweest was? Mijn broer Arie en ik scheelden weliswaar vier jaar, maar dat zou voor het schilderij geen bezwaar zijn geweest. En niet onbelangrijk: als kinderen gingen Arie en ik heel vaak naar het strand, meestal ook nog eens met andere kinderen. De zee was ons thuis. Alleen Arie en ik liepen nooit hand in hand. Ik kan het me niet herinneren. Dat was niets voor Arie en mij.
Ik was ook niet zo onverschrokken als deze twee jongetjes. Mijn eerste stappen in zee waren altijd aarzelend. Pas als het water mijn kruis aanraakte, haalde ik adem, en alsof ik me me nu wel moest overgeven aan iets dat wel eens fataal zou kunnen wezen, dook ik het water in, vlak voor een volgende golf of, bij gebrek daaraan, aan de volgende deining die op me af schoof.
Bij mij was het geen ‘Wacht op ons!’ Er was immers geen ons. Ik deed het liever alleen, in mijn eigen tempo en met mijn particuliere ministrijdje. Zoets zou een heel ander schilderij opgeleverd hebben, dat ook om een andere titel vroeg. ‘Let maar even niet op mij’ was beter geweest.
Er is aan mijn tewaterlating niet veel veranderd.
Als kind was ik wel jaloers op die stoere grote jongens die onverschrokken het water in renden om zich vervolgens zonder aarzeling in de golven te storten. Later, dacht ik, als ik ook twaalf of zestien ben, doe ik dat natuurlijk ook.
Dat was een vergissing. Maar iedere keer als ik me na veel vergeefs innerlijk verzet toch weer overgeef aan de zee en onder water ga, wordt de onverschrokken held in mij weer wakker. Die stoere vent van tien of twaalf.
* Dit schilderij ‘Vanta pa oss’ uit 1892 is van P.S. Krøyer (Stavanger 1851 – Skagen 1909)