05 juni 2022

Een gehucht is het, een vlek, ergens in een bocht tussen twee hellingen en tussen de zee en een stuwmeertje met dezelfde naam als de vlek, Borfloc’h, wat zich makkelijk laat lezen als de verhaspeling van mijn achternaam. Borfloch zou zich makkelijk kunnen laten lezen als het gat van het bestaan met zijn ommuring waarin ik me gevangen voel, maar zo is het hier niet. Als je even een helling neemt, wacht je de weidsheid van de oceaan, terwijl dit huisje met zijn kleine binnentuin de geborgenheid biedt waaraan een mens behoefte kan hebben.
Maar dan die helling. Ik ben geen klimmer, ik zei het al eerder, in ieder geval niet op de fiets. Daar werden fietstochten ook op uitgezocht. Toch ontkwam ik niet aan stukjes Ardennen, de gehele Normandische kust, uitlopers van de Alpen en dat allemaal op mijn rode fiets met zijn vlinderstuur.
Toen ik die kocht, leek een vlinderstuur me wel handig, want zo zou ik wat makkelijker in een andere houding verder kunnen fietsen. In de praktijk komt daar weinig van. Vervelender is dat het stuur nergens een hoek maakt die erg gunstig is voor mijn handen, vooral voor de nogal artrotische muis van mijn linkerduim, waar ik bij buien last van heb. En dan staat zo’n vlinderstuur ook niet stoer, zeg nou zelf, en dat is natuurlijk wel een punt voor zo’n flinke vent als ik.
Voor vijftig euro maak ik de boel helemaal in orde, heeft de fietsenmaker me al gezegd. Daar hoef ik het dus niet om te laten. Het is er alleen nog niet van gekomen. Dat is alles.
Mijn zoon, ik heb het over Jaap, vindt dat je de Mont Ventoux pas beklimt als je dat doet zonder te stoppen, sterker: je mag je voeten zelfs geen enkele keer op de grond zetten. Mijn fietsmaat zie ik bij een stevige klim altijd gestaag en zonder onderbreking, langzaam maar zeker uit het zicht verdwijnen, vanwege een bocht of omdat hij het voor mij schier onbereikbare hoogste punt al bereikt heeft of lijkt te hebben, want achter veel hoogste punten verbergt zich een nog hoogster punt.
Vaak, ook vandaag en gisteren, bereik ik een punt waarop, of ik dat nou wil of niet, ik mijn voeten van de trappers laat glijden en vervolgens voorover duik met mijn armen gekruist over dat vlinderstuur en zo sta ik dan uit te hijgen. Als een paard, wilde ik er aan toevoegen, maar daar zie ik vanaf: ik hijg heftiger. Na een of twee minuten komt de machine die ik ben weer voldoende tot bedaren om een slok water te nemen en na nog wat tijd en water kan ik weer even verder. Eén helling hier bij Borfloch is erg heftig maar ook kort, dus met een enkele keer uithijgen ben ik er wel en ik ga ervoor om die binnenkort zonder stoppen te nemen.
Maar nu dat stuur. Ik heb er nooit over nagedacht; dat kwam vanochtend pas toen ik wel de top bereikte maar voor de afdaling toch stilstond om over mijn vlinderstuur gebogen uit te hijgen.
Wat een heerlijk stuur was dat toch, een ware steun voor wie vermoeid en dorstig zijn en tot rust moeten komen, en geen petieterig smal steuntje dat moeten achterlaat in je onderarmen, maar een brede ondersteuning. Een steun ook die je de tijd gaf. Het heeft me jaren gekost om me dat te realiseren.
Wil ik wel een ander stuur?