08 mei 2022

Zoals ik me dat voorstel, hoort bij het paradijs ook een brede berm met fluitenkruid dat volop in bloei staat. En in dat paradijs, tussen al dat overvloedige en desondanks zo bescheiden fluitenkruid staat dan ook een bankje dat daar is neergezet door de stichting Het Hemelse Landschap. Precies zo’n bankje als waarop ik nu zit.
Ik zie twee koolwitjes dansen. Ze lijken uit het wit van dat zalige fluitenkruid te zijn voortgekomen. Deze twee vlinders waren nooit rups of cocon. Het zijn plantaardige vlinders geboren uit de planten van de , anthriscus sylvestris, zoals fluitenkruid zich ook wel laat noemen. Daar weer boven glijdt een ooievaar voorbij, die nu ontspannen maar beslist omhoog spiraalt. Daar zweeft een tweede ooievaar.
Over de rugleuning van het bankje hangt, uitgevoerd in lavendelblauw, een sjaal. Zo gaat het: hier is geen honger, geen dorst en ook geen kou. De sjaal hangt er zoals krukken in Lourdes achter kunnen blijven, als overbodig geworden hulpstukken.
Als ik weer opkijk, zie ik hoe duizelingwekkend hoog een witte streep door de hemel getrokken wordt, maar hoe goed ik ook om me heen kijk, nergens zie ik meer een ooievaar. Waarom bleef ik dan ook niet kijken om te zien waar hun vlucht ze brengen zou in dat blauw met een diepte die tijd en eeuwigheid gelijkschakelt in deze zondagse stilte, tussen dat kruid dat aan zichzelf genoeg heeft, in dit heerlijke licht en deze weldadige warmte?
Dat is omdat ik je zo graag een brief had willen schrijven vanuit het paradijs, maar het lukt me niet. Ook vandaag schrijf ik je, ondanks alles,toch weer vanuit een gebroken wereld. Drie pennen heb ik bij me. Een overdaad, ja, maar geen notitieblokje. Wel water, een appeltje ook, een kleine camera, een fiets natuurlijk. Geen papier.
Behalve dan een pakje papieren zakdoekjes, terwijl ik helemaal niet verkouden ben. Daarop schrijf ik deze gemankeerde brief. Ik ploeg moeizaam, uiterste voorzichtig en vaak vergeefs met mijn ben door papier dat extra zacht gemaakt is om gevoelige neuzen van dienst te zijn.
Intussen is ook het valkje weer verdwenen dat zojuist nog vergeefs een tijdje in de lucht hing te bidden en in de verte zie ik de Domtoren, nog steeds in zijn zo langzamerhand verontrustende want blijkbaar oneindige staat van restauratie.
En nu… schuift er van boven plots een parachutist achter het fluitenkruid. Een tweede, een derde, en hoog achter me zie ik ook het oranje doek van nummer vier. Zijn het engelen die de vrede van deze vroege meimaand komen tekenen of gaat het om een overval?
Straks, bedenk ik, want de tijd krijgt weer vat op me en mijn zakdoekje is bijna vol geschreven, is het koud en staat er ergens iemand op om naar buiten te lopen en dan grijpt hij mis naar zijn sjaal. Die hangt nog in de polder, ergens in het paradijs, aan een bankje waarop iemand moeite zit te doen met een balpen en een zakdoekje op zijn knie.