Och Heden 23 september

Ik vergeet steeds om op woensdag badslippers mee te nemen als ik met de jongetjes naar zwemles ga. Dat ligt een beetje gevoelig. Dat gewone schoenen niet mogen, is op zichzelf niet zo’n punt. Van een vorig zwembad heb ik nog verschillende paren plastic zakjes over met een elastiek in de rond waar ze plotseling overtrekschoentjes heten. Nadeel van die dingen is dat ik er niet zo goed op loop. Ik sta wat wankeler op mijn benen; in ieder geval heb ik dat gevoel. Het resultaat van die combi van verminderde stabiliteit en het gevoel dat ik minder op mijn enkels en mijn voeten kan rekenen, is dat ik er nog onzekerder door word. Blote voeten hebben voorlopig mijn voorkeur, ondanks de indianenverhalen over voetschimmels, want daar heb ik nooit wat van gemerkt. Toch heb ik bij elke stap van mijn naakte zolen op de natte zwembadtegels het idee dat ik glibber. Met mijn bladslippers heb ik dat toch iets minder. Hierover moet je niet te gering denken. Dat zou ik vervelend vinden en volkomen onterecht. Er is een tijd geweest dat ik als een hinde over boomstammen sprong en daarbij modderige paden nam, zonder een spoortje van angst. Dat was ook geen wonder: mijn snelle voeten raakten de grond maar een fractie van een seconde, te kort om te kunnen glijden. Ik zweefde meer dan dat ik liep. Wat ik al zei: als een hinde. Had ik toen regelmatig het zwembad van Lukas en Markus bezocht, dan zou ik de natte tegels daar als een betere Petrus genomen hebben. Maar die tijd is voorbij. En er is meer. Ik heb tegenwoordig heel wat af te lopen, langs dat bad. Weliswaar zwemmen de twee jongetjes in hetzelfde bad, maar dan
wel in de diagonaal het verst van elk gelegen delen daarvan. Markus in het dit-zal-ooit-nog-eens-een-A-diploma-worden-vak, Lukas in het deel waar je wordt klaargestoomd voor C. Dus eerst lever ik Lukas af. Daarna glibber ik vervaarlijk naar het andere eind, eerst de lange en dan ook nog een korte zijde, voor Markus. Bij hem blijf ik in de buurt, maar halverwege de les ga ik de kant van Lukas uit om daar mijn belangstelling te tonen en meteen zijn kleren uit te wringen en alvast mee te nemen, want hij begint altijd met extra kleding. Dan glijd ik weer terug. Intussen knik ik eens hier en groet ik eens daar, want ik leer de badjuffen en – meesters al aardig kennen; bovendien zijn er wat oud-leerlingen, nu vader of moeder van een zeemeerminnetje of – mannetje, en ook ouders van vriendjes van Lukas dan wel Markus. Dat is overigens een lastige categorie, waarbij het initiatief tot een groet nooit van mijn kant komt. Na de les moet ik die glibbergang nogmaals maken. Ik kan er nu, op zaterdagmiddag als tegenop zien.
Gelukkig maakt vooral Markus veel goed met zijn vorderingen. Twee weken geleden kroop hij nog bij me weg als hij in het water moest springen, maar sinds een juf hem per ongeluk met opzet een duwtje gaf, is dat helemaal voorbij. Met grote gretigheid laat hij zich nu in het water vallen om meteen driftig in zijn ogen te wrijven zodra hij weer boven komt.
Het is nog erger. Aan het eind van de les negeert hij de matten waarop de andere kinderen klauteren. Hij beklimt een duikblok en springt er van af, al kijkt hij wel even rond of er niet een badjuf is die voor hem aftelt – vijf, vier, drie, twee, een en go! – en applaudiseert als hij weer bovenkomt, het dolfijntje.