07 september 2022

Onze fietstocht door het Westland was een ware triomftocht. De smalle paadjes tussen sloot en kas zijn voor een groot deel verdwenen, al jaren. Er gaan kloeke wegen doorheen. De sloten zijn gedempt en dus zoek je meestal tevergeefs naar de smalle bruggetjes, soms met maar één leuning, die wel hoog genoeg moesten zijn om flink opgetaste schuiten onderdoor te laten varen.
Dat is allemaal geen nieuws meer. Daarom is het juist zo prettig om te zien wat er hier en daar wel is overgebleven. Mijn eerste verkenningstochten op de fiets maakte ik vooral met Dirk. Die heeft de streek nooit verlaten en hij en zijn geliefde fietsen graag en vandaag zou hij Mente en mij langs historische plekken voeren, langs plekken die voor ons historisch waren. Soms stonden we stil, zoals bij de oude scheepswerf van Van Waveren die al jaren geleden ophield te bestaan, maar de spullen zoals lorries en lieren, maar ook onaffe schuiten kun je er nog aantreffen.
Het was een bijzonder plek omdat ik als tomatenplukker iedere ochtend in alle vroegte over het hoge bruggetje langs de werf karde op weg naar de tuin van Vader Willem. En later op de dag weer terug. Soms ook twee keer per dag.
Vanaf dat bruggetje, en dat was er nog steeds, zag je aan de andere kant direct de tuin van Franke. Dat was onze buurman, maar hier tuinde hij. Ik kwam er graag. Als het meezat, kon je mee op de schuit. Theo Franke had een Westlander, zoals die schuiten heetten, met een motor. De tuin ernaast was die van Vollebregt. Daar werkte oom Leen en ook van daar gingen tomaten, druiven en meloenen per schuit naar de veiling, nu met een Westlander die je moest bomen.
Dirk was weliswaar ook een tuinderszoon, maar zijn vader bracht zijn spullen niet met een schuit naar de veiling, dus ook voor hem was een ritje naar en langs de Gantellaan een uitje.
Achter Vollebregt zou Dirk later zelf zijn eerste tuin hebben. Het land lag er braak bij, net als dat van Vollebregt.
Het was toeval, maar symbolisch veelzeggend, dat we ook langs het pand reden waar Dirk rond zijn negende of tiende zijn eerste nieuwe fiets mocht kopen. Daar was ik bij, bij Evert van Mil. Aan de overkant stond nog het huis waar mijn moeder werd geboren.
We hadden al stil gestaan bij onze huizen van ooit, toen we maar honderd meter van elkaar woonden, maar wel gescheiden door een drukke weg, een splitsing en de spoorlijn van de goederentrein van de WSM. Die stak bij die splitsing de weg schuin over. Vandaar dat we meermalen per dag zijn hoge indringende hoorn hoorden, te beginnen om half zes in de ochtend.
We deelden de lichten van de vuurtoren van Hoek van Holland. Hij zag ze vanuit zijn slaapkamer en ik vanuit de mijne. Vandaag reden we langs de vuurtoren en vroegen ons af of er vier of vijf slagen wit licht waren geweest.
Het was een mooie dag. Alleen die vlaggen, blauw-wit-rood, aan alle lange lantaarnpalen langs de doorgaande wegen. In blauw-wit-rood verstopte silo’s en hooibalen of achter deze opzekopse driekleur verschanste gevels. Al die luide en onvriendelijke uitingen van ressentiment, waarbij wantrouwen een religie dreigt te worden, ik word er zo droef van. In mijn linkerbroekzak tref je altijd een rode boerenzakdoek aan. Ik denk dat ik ze niet meer moet gebruiken. Misschien is een kwetsbare, besmettelijke witte beter.