Och Heden – 18 juni 2023

De poort is een smalle sleuf tussen hoog opgetrokken schuttingen en muren. Hij heeft een wat armoedige uitstraling, ondanks de vrolijke, oranjekleurige klaproosvarianten. Ik heb mijn fiets uit de schuur gehaald, mijn stadsfiets, en ben de poort in gereden. Voor ik vertrek controleer ik de bandenspanning.
Natuurlijk sta ik daar omdat ik naar de snackbar moet. We zijn net terug van onze reis en meestal volgt er daarna een loempia uit eigen keuken. Dat past bij de armoede van het poortje. De banden zijn nog behoorlijk hard; dat valt weer mee.
Droom ik dit of is dit echt? Het is allemaal zo echt. Ik kijk naar mijn korte broek. Dat is de grijze die ik gisteren en eergisteren ook droeg.
Nee, ik droom niet. Het is echt.
Ik kom onderweg drie kleine kinderen tegen. Wie het zijn, valt niet een-twee-drie te zeggen. Ik stop zelfs even voor ze en de jongste til ik op, zonder van mijn fiets af te stappen.
Even later passen we op de jongste, die voor deze gelegenheid niet onze dochter maar onze kleindochter is. Dat doen we in een klein maar leuk huis aan een bijzondere steeg, een kleurrijke variant van het kunstwerk van Jean Dubuffet zoals je dat in het Kröller Müller vindt. Niet makkelijk om doorheen te lopen, maar erg leuk.
Wel heb ik te doen met de vrouw die zojuist de steeg in is gelopen en die er zichtbaar moeite mee heeft om al die hobbels te nemen. Is dat nou mijn moeder of is het Paula Modersohn?
Dan weet ik het: ik droom. Ik kan me niks herinneren van ons bezoek aan het museum in Worpswede, het dorp waar Modersohn ooit leefde. Daar zouden we nog naartoe en dat is blijkbaar nog niet gebeurd!
Ik word wakker in een hotelkamer in Worpswede. Na het ontbijt en het grote betalen laten we de auto achter bij het hotel. We maken eerst een wandeling door het dorp. Als we daar lang genoeg over doen, wordt het vanzelf tien uur, het uur waarop de deuren van het museum opengaan.
Maar zo is het niet. Dit museum is tot zaterdag gesloten vanwege de inrichting van een nieuwe tentoonstelling. Een paar jaar geleden waren we in Bremen om er de schilderijen van Modersohn te zien, maar toen was de afdeling met haar werk gesloten. Nu, in Worpswede, waar alles nog ademt naar haar aanwezigheid en die van haar vrienden en navolgers, gaat het weer mis, al mogen we even later nog wel even één zaaltje in waar werk van haar hangt.
Niet lang na onze ongedroomde thuiskomst stap ik op mijn fiets voor een ritje naar de snackbar. De banden controleer ik niet; dat deed ik immers al toen ik vanochtend in Worpswede nog in bed lag.
Als ik in de poort de hoek om sla, tref ik er drie kinderen aan, zes, vier en twee. Ze willen weten hoe ik heet en dan vertellen ze ook wie zij zijn. Ik beloof dat ik het straks op zal schrijven, wanneer ik weer thuis ben. Dan vergeet ik dat tenminste niet.
Dat vindt het meisje van zes een goed idee. Zij heet Madelief. Ik besluit het jongetje van twee niet op te tillen. Ook dat deed ik vanmorgen al, toen ik nog niet wist dat hij Bertus heette, of was het David? Ik voel dat ik het niet zal onthouden.
Een kwartiertje later laat ik de snacks aan Mente. Eerst schrijf ik die namen op: Madelief, Bertus en David. ‘Buurtkinderen’ zet ik erbij.