Och Heden 9 november 2023

De naam Fake Ploeg hamert deze week telkens door mijn hoofd. Dat werkt namelijk zo. Een tijdje zingen dezelfde woorden door mijn hoofd. Nu dus Fake Ploeg.
Dat is de zoon van zijn gelijknamige vader. Je komt beiden tegen in De Aanslag van Harry Mulisch, een boek dat begint met de aanslag op politiefunctionaris Ploeg die met de Duitsers heult, want we hebben het over Haarlem en over januari 1945. De aanslag vindt plaats voorbij het huis van Anton Steenwijk, een jongen van twaalf jaar, en klasgenoot van Fake Ploeg junior. Bij wijze van represaille worden nog diezelfde nacht onder anderen de ouders van Anton geëxecuteerd, en ook zijn broer Peter. Anton en Fake zullen elkaar daarom niet meer zien.
Tot 4 november 1956, wanneer Felix Meritis wordt belaagd, het gebouw aan de Keizersgracht waarin de redactie van de communistische krant De Waarheid haar burelen heeft. De Russische inval in Hongarije tien dagen daarvoor heeft ook in Nederland veel anticommunistische sentimenten opgeroepen. Terug naar de roman.
Het toeval wil dat Anton daar vlakbij als student op kamers woont en dat Fake Ploeg jr bij de relschoppers hoort. Ze treffen elkaar op de stoep van Anton, Fake met een kei in zijn hand. Omdat de politie de boel hardhandig wil schoonvegen, trekt Anton Fake mee naar binnen en dan volgt een beladen gesprek. Fake verdedigt zijn vader, koste wat het kost. Die zat dan misschien fout, achteraf gezien, maar met goede, oprechte bedoelingen. Tegelijkertijd weet hij ook verzetsstrijders te diskwalificeren
die alleen maar in het verzet zaten omdat het goed uitkwam. Een bekend patroon. In mijn editie van de roman lezen we dan op bladzijde 126 dit: ‘’Waarom,’ vroeg Anton, ‘kun je niet van je vader houden zonder de zaak goed te praten? Van een heilige houden is geen kunst. Dat is net zoiets als van dieren houden. Waarom zeg je niet gewoon: mijn vader was faliekant fout, maar hij was mijn vader en ik houd van hem.’’
Om die woorden moet ik dus steeds aan Fake Ploeg denken, en aan Anton natuurlijk. Dat heeft natuurlijk alles met Jeruzalem en Gaza te maken.
Ik heb de passage in het boek er weer even bij gepakt, anders had ik niet geweten op welke bladzijde het citaat te vinden is. Als ik even doorlees, dan merk ik dat de twee jongemannen niet on speaking terms zullen komen: zo gauw zet je lang gecultiveerde (Fake) of uitdrukkelijk onderdrukte (Anton) gevoelens niet aan de kant, maar er is erkenning van het verdriet van de ander en enig besef van wat de ene partij een andere kan aandoen. En ook hoe framing werkt.
Ik las dus even door en zo kwam ik onderaan pagina 127 dit tegen: ‘Elk woord van Fake had zijn hoofdpijn doen toenemen. Hoe kon iemand zichzelf zo in de leugens nestelen ? Dat kwam door de liefde, – liefde tegen de klippen op.’
Het zou wel eens goed kunnen zijn als we vanwege ’s werelds narigheid allemaal te kampen kregen met barstende koppijn. Maar goed.
Telkens spookt die naam van Fake Ploeg dus door mijn hoofd en dat had te maken met die opmerking bovenaan pagina 126. Dat spoken gaat nog door, maar nu omdat de gebutste woorden van anderhalve bladzij verder, die over de liefde zacht door alle ellende heen beginnen te glanzen, als het mogelijke begin van wat ooit een sprankje hoop zou kunnen worden. ‘Dat kwam door de liefde’ en ‘tegen de klippen op.’