08 januari 2022

Behalve de club van 27 zou je ook aan een club van 59 kunnen denken. Omdat ik dat niet goed bijhoud, schieten me nu even niet veel voorbeelden te binnen, maar François HaverSchmidt, zoals de dichter Piet Paaltjens heette volgens de burgerlijke stand, hoort er in ieder geval bij en dat geldt ook voor mijn twee oma’s. Die haalden de zestig evenmin.
Tante Lenie was dus zestien toen haar moeder overleed en omdat dat intussen tachtig jaar geleden is, kun je zeggen dat ze haar moeder met glans heeft geslagen. Het woord glans is wat misplaatst in dit geval, niet alleen omdat ze vandaag zelf is overleden, maar ook omdat haar man ook overleed toen hij 59 was.
Ze was geen blijvertje, vertelde ze graag. Dat had het kind dat ze ooit was vaak gehoord. Als meisje moest ze om gezondheidsredenen regelmatig naar het Zonnehuis in Doorn om weer op krachten te komen en wat kleur op haar gezicht te krijgen. Haar ouders deden hun best, maar een blijvertje zou Lenie er niet door worden.
Er is een portretfoto van haar en haar jongere zus die twee bleke, droeve meisjes laat zien. Hun moeder was niet lang daarvoor overleden en hun oudere zuster was meer bezig om de familie te beredderen van haar echtgenoot. De meisjes draaiden nu op voor een huishouden, met weinig inkomsten, een oorlogssituatie, zonder ervaring, maar wel met een matige gezondheid. Ze zien er nogal treurig op die foto, die meisjes zonder toekomst. Al is dat niet terecht.
De dames zouden net als hun oudere zus de negentig passeren. Vandaag overleed tante Lenie als aller- allerlaatste van de generatie voor me, in haar slaap. Ze zou over twee maanden 97 geworden zijn.
Een paar foto’s verder kom ik haar weer tegen. Nu is Lenie zeventien en ze hangt aan de arm van een jonge knul uit het noorden die in Loosduinen bij een kruidenier in de leer is gegaan en daar een meisje ziet waarvan hij weet dat hij dat moet en zal hebben.
Je kunt niet zeggen dat hun huwelijksleven gekenmerkt werd door een dikke portemonnee en ledigheid, maar wel door veel geluk met elkaar, zij met haar Geert en hij met haar. Later dragen de kinderen er het hunne aan bij.
De drie gezusters hadden na het overlijden van hun man nog een heel leven voor zich en dat vierden ze onder andere door jaarlijks een of twee weken naar een huisje in Drenthe te gaan. Eerst waren er een auto en fietsen, maar uiteindelijk sjokten ze elk achter een rollator over de bospaadjes. Alsof ze een wedstrijd deden. En dat was ook zo. Als je ze bezocht in dat Drentse vakantiebungalowtje trof je drie oude meisjes aan die het gezellig hadden met elkaar, maar ze probeerden elkaar ook af te troeven met gedienstigheid als inzet.
‘Zal ik eens koffie maken?’
‘Heb ik allang gedaan. Ruik je dat niet?’
‘Dan ga ik op zoek naar koek.’
‘Nee, blijf jij maar zitten. Dat doe ik wel.’
‘Maar ik ben de jongste. Ik kan nog wel wat.’
‘Dat weten we wel, maar ik doe het wel.’
Er is ook nog een foto waarbij de twee oorlogsweesjes van toen hand in hand zitten. De foto werd een paar jaar geleden genomen. Ze lachen vrolijk, heel anders dan op die foto uit 1941. Het leven werd vriendelijker voor hen dan ze toen durfden denken.