30 november 2022

Weliswaar verhuisden we van de Molenwijk naar een andere kant van het dorp, maar we bleven lid van de buurtvereniging. En dat betekende dat de kinderen recht hadden op een bezoekje van de Sint én op een cadeautje, alleen kwam die niet bij ons thuis. Wij moesten daarvoor naar tante Nel en oom Jan aan de Molenweg. Bij hen kwam Sint nog wel, op de woensdagmiddag vóór en misschien ook wel eens ná zijn verjaardag, samen met een paar pieten.
Die cadeautjes waren het privilege van kinderen tot acht jaar en dat betekende dat ik in december 1960 mijn laatste cadeautje kreeg. Het ging die keer om de kindervariant van een stoffer en blik. Voor een knul van acht jaar die niet meer in de Sint geloofde was dat een beetje het verkeerde cadeau. Een zaklamp was beter geweest. Dit was wat kinderachtig en ook meer iets voor meisjes.
Dat nam niet weg dat ik na het vertrek van de buurtsint en zijn personeel het stoffer- en blikje gebruikte om het achtergebleven strooigoed bij elkaar te vegen. Joris van drie was er ook bij natuurlijk en die had ongetwijfeld ook iets gekregen, maar anderen niet. Die waren allemaal twaalf jaar of ouder.
Ook in het halletje van Molenweg 44 lag nog wat en terwijl ik daar op mijn knieën bezig was en zag hoe de grote kinderen en de moeders naar mij keken, zei ik dat je maar beter in de Sint kon blijven geloven. ‘Zolang je gelooft krijg je cadeautjes. Als je niet meer gelooft, moet je ze gaan betalen.’
De mensen in de kamer barstten in lachten uit. Dat vond ik bijzonder, ook naderhand,
want mijn grote zus, die al zeventien was, kwam er later een paar keer op terug. Blijkbaar was ik iemand die dit soort opmerkingen maakte en zij vond dat leuk.
Daar zat ik dus, op mijn knieën met mijn ongelakte stoffertje en het knalrode blikje. En iedereen lachte. Dat voelde goed en dit laatste cadeau dat de Sint van de Molenwijk me ooit zou geven, werd me op slag dierbaar.
Dat bleef en ik heb nog plezier van gehad ook. Want natuurlijk kwam het wel op een van de twee planken in mijn slaapkamer en af en toe veegde ik die ermee schoon.
Waar het blik gebleven is, weet ik niet. Het zou me niet verbazen als het laswerk van de ijzeren greep een keer heeft losgelaten en ik weet bijna zeker dat mijn moeder het een keer heeft weggegooid. Dat zal dan in een tijd geweest zijn dat stoffers en blikken absoluut niet op mijn belangstelling konden rekenen.
Toen mijn moeder een negen jaar geleden naar een verzorgingstehuis ging en haar kinderen haar huis aan de Molenstraat leeghaalden (want we zijn later weer terugverhuisd naar de wijk van herkomst), trof ik in de schuur het stoffertje aan. Het ligt nu in een la hier op zolder. Af en toe haal ik het er uit om iets schoon te vegen. Vooral als ik iets gezaagd heb is het wel makkelijk. Een doodenkele keer speelt er een van de kleinkinderen mee, maar die zijn tot nog toe wat minder huishoudelijk aangelegd.
Molenweg 44 in Monster, mijn zus grote zus die af en toe terugkwam op mijn opmerking, het rode blikje: het is allemaal verleden tijd. Maar we hebben het stoffertje nog en als ik opkijk lijkt het heel, heel even alsof de mensen om me lachen. Tante Nel, mijn moeder, de grote kinderen.