Ga naar de inhoud

Een zachte berm

Len Borgdorff schrijft en fotografeert

Menu
  • Home
  • Nieuws!
  • Gedichten
    • Gedichten voor de ‘Kerst’
  • Foto’s
  • Och heden
  • Iets anders
  • Tijdens de wandeling
  • Links
Menu

Stethoscoop en kwast

Gepubliceerd op 21/03/2022 door Len Borgdorff

20 maart 2022

We kwamen bij elkaar in een voormalige boerderij tussen Marssum en Deinum, dat prachtige land dat door het licht van deze dag nog eens extra fraai werd aangezet. Af en toe keek ik naar buiten, naar de wijdte die als een verademing om ons heen lag, maar meestal waren onze blikken naar binnen gericht en kwamen ze niet verder dan de ruimte waarin wij ons bevonden. Vaak keek ik naar de oude vrouw in de kist.

Tien mensen waren er gekomen om bij haar uitvaart aanwezig te zijn. Tien. Na een leven van 94 jaar, twee langdurige huisartspraktijken, een uitbundig schildersleven en na een bestaan als geliefde gast in dichterskringen. Tien.

We zaten in de koffiekamer, aan twee tafels en vanaf mijn stoel kon ik haar steeds zien, van voeten tot hoofd, de fraaie, frêle freule. Ze was geen freule, maar ze had het kunnen zijn, fraai was ze zeker geweest en tot in de kist bleef ze behalve de oude vrouw ook het mooie meisje van ooit.

En dan dat frêle. Natuurlijk dacht ik aan de vingers van mijn dode zus, hoe die om vroege sneeuwklokjes gevlochten waren toen zij lag opgebaard. Dunne vingers, smalle handen.

Tussen de vingers van Agatha lag een stethoscoop.

‘Waarom niet ook een schilderskwast?’ vroeg ik de achterneef. Schilderen was immers haar eerste liefde geweest en haar grote liefde gebleven.

Maar nee, haar grote liefde was toch Roelf geweest, de man met wie ze samen arts was geweest. Hij had jaren geleden al opgebaard gelegen met een stethoscoop in zijn handen en daarom zij ook. Zo had ze dat gezegd.

Straks, daar zouden wij niet bij zijn, zou haar as bij die van Roelf gegoten worden.

Nu droeg ze nog dezelfde kleding als op de rouwkaart, een ensemble in paars. Haar neus die altijd zo vrolijk, maar wel gepast vrolijk uit het gezicht was gesprongen was nu de spitse neus van een dode.

We dronken koffie en toen stond de achterneef en hij vertelde van haar leven. Haar broeder in de kunst en leermeester die haar na haar tachtigste nog heel lang les gegeven had, vertelde van hun ontmoeting bij de Hema in Appingedam.

We luisterden naar Schubert. Agatha was inderdaad een Schubertmeisje, realiseerde ik me. Maar toen klonk de vierde van Beethoven. Ze had zich nooit kunnen voorstellen dat iemand Bach mooier vond dan Beethoven. Een Schubertmeisje dat zich in de armen werpt van Beethoven. Roelf was helemaal geen Beethoven. Roelf was een grote boerenzoon die arts werd, een sterke, hoekige maar vooral vriendelijke arts met een glimlach om zijn mond.

De aula werd alleen maar gebruikt om de inmiddels gesloten kist heen te rijden en daar achter te laten. Toen we deze voor het gezelschap veel te grote ruimte binnen kwamen stonden we plotseling oog in oog met een meer dan levensgroot geprojecteerde foto van Agatha. Weer in diezelfde kleren. Ze staat er bijna ten voeten uit op te wachten. Ze glimlacht, terwijl zij haar handen half hoog, vriendelijk uitnodigend open houdt.

De afstand van koffiekamer naar aula was twintig stappen, niet veel, maar genoeg om je blik over de weilanden te laten dwalen, over het vriendelijk, flonkerende licht. Ik hoorde haar hoge stem weer, dat tinkelende lachje waarmee ze een zin kon afsluiten.

De achterneef vertelde me hoe ze de laatste weken telkens naar haar hoofd greep, een getergd hoofd waarin twee werelden huisden die elkaar niet verdroegen.

Ik kon me er nauwelijks iets bij voorstellen in deze vredige wereld waarin zij is stil gevallen.

Het speet me dat leven voorbijgaat, dat bloei niet aanhoudt.

Zomaar wat plaatjes …

  • Contact
  • Privacy
© 2023 Een zachte berm | Aangedreven door Superbs Persoonlijk blog thema