06 augustus 2022

We gingen er met zijn vieren heen: Mente en ik om mensen weg te brengen en Pieter en Martine om het land vliegensvlug te verlaten. Vanwege het gegroeide wantrouwen jegens wat ooit de nationale trots was, was anderen geadviseerd om niet ook naar Schiphol te komen om te zien hoe onze gasten van overzee na de nodige plichtplegingen achter een wandje verdwijnen. Ook Bram was er niet. Of Schiphol een logo heeft, weet ik eigenlijk niet eens, maar voor mij is de lichtelijk boven andere mensen uit stekende Bram het beeldmerk van Schiphol. Vandaag was dat beeld er als sjabloon, een leegte waarin niemand past behalve Bram zelf. Even, heel even, zag ik een man die in zijn sjabloon leek te passen. Maar het was niet zo en daarmee voelde de aanwezigheid van Brams nicht dasein juist extra. Bram hoort zo bij aankomst en vertrek van Pieter en Martine dat ik me bijna zou afvragen of zij zonder zijn aanwezigheid wel kunnen landen of opstijgen.
Er waren omineus genoeg meer sjablonen, vormen om een leegte. Zo lagen er op een paaltje voor ons twee ingevulde formulieren die bij het inchecken gebruikt moesten worden. We lazen vreemde namen van vreemde mensen die er niet waren, handbrieven zonder handen om ze vast te houden. Een medewerker van Schiphol nam ze mee om er werk van te maken.
Hoe ver hij daarmee gekomen is, weet ik niet, want terwijl hij ermee naar een incheckbalie liep, werd hij aangeklampt door een Oost-Aziatische man met een rolkoffer. Zweet stond hem op het voorhoofd en paniek sprong wild door zijn brillenglazen. Hij keek de medewerker aan, maar bleef intussen snelle blikken om zich heen werpen.
Hij had naast ons gestaan terwijl Mente en ik alleen maar aandacht hadden voor onze Nieuw-Zeelandse familie die zich langzaam maar onafwendbaar, metertje na metertje van ons verwijderde. Maar toen ik de man in al zijn paniek daar voor me zag, besefte ik dat ik hem toch had waargenomen, naast me, een paar minuten eerder. Hij wees onze kant uit en we begrepen dat hij – toen hij nog naast ons stond – niet één maar twee rolkoffers bij zich had gehad. Die tweede was nu verdwenen. Ook wij keken van de weeromstuit speurend om ons heen. Overal zat een gat in de werkelijkheid, het sjabloon van een koffer die ontbrak.
Al met al was het een ongelukkig afscheid. Geen Bram om het vertrek van onze wederzijdse geliefden af te drinken met een kop koffie. Geen mensen om hun formulieren vast te houden, een man zonder koffer en een koffer die overal pijnlijk ontbrak.
Toen Pieter en Martine waren ingecheckt, zwaaiden zij uitbundig naar ons. Vooral Martine. Pieter had wat meer aandacht voor de leegte van zijn nabije toekomst. Daarvoor moesten ze voorbij de balies linksaf. Ze stonden stil. Ik zwaaide nog met mijn pet. Toen verdwenen ze achter een hokje, waar ze vervolgens niet meer achter vandaan kwamen.
Een kleine tien jaar geleden deelden Pieter en Martine en wij voor een overnachting een huis in Nieuw-Zeeland. In de woonkamer hing een gesigneerde foto van Vera Lynn, met een opdracht voor de eigenares van het huis. Zoiets is goed voor een muzikale oorwurm, want de dagen daarna begon ik steeds weer te zingen dat we elkaar weer zouden ontmoeten, al wist ik niet waar en ook niet wanneer.
Die oorwurm was er nu weer: terug naar de auto zong ik: ‘Don’t know where, don’t no when.’ Bram zong niet mee. Die bleef opvallend afwezig bij dit afscheid.