Och Heden – 15 april 2023

Lachen jullie maar, jongens en meisjes, als je er tenminste enig idee van hebt wat dat zijn, nonnen en monniken. Ze zijn er trouwens nog, maar veel minder dan vroeger en al helemaal in dit land van ongebreidelde kerkverlating. We hebben het hier over vrouwen en mannen die menen vanwege een godgewijd leven zich celibatair, dus zonder seksuele partner, te moeten terugtrekken in een klooster. Dat is een soort kerk met levenslange kost en inwoning.
Maar wíj hebben het hier niet over mensen van vlees en bloed, wij hebben het over dakpannen. Dus om een dak mee te bedekken. Ja, ja, lach maar weer, stelletje pubers. En ik zal het je nog makkelijker maken door te vertellen dat die nonnen en monniken te vinden waren bovenop de daken van kerken, van godshuizen. Als jullie hierom blijven lachen, dan moet er nu ergens in de hemel iemand met innige tevredenheid naar jullie kijken. Want ooit bedacht iemand de namen voor deze dakpannen en dat had alles te maken met wat er nu bij jullie voor vunzigs door je hoofd speelt. Met dit grote verschil dat hij, of zij, ze zo is gaan noemen, jullie niet.
Wat is er, Karel, waarom steek je je vinger op?
Hoe ik weet dat die naamgever in de hemel is en niet in de hel? Dat lijkt me nogal wiedes. Toen die naamgever stierf, heeft Onze Lieve Heer natuurlijk gezegd: ‘Nou, kom jij er ook maar in, onsterfelijke puber dat je bent!’ Zo zal het gegaan zijn.
Nu even in alle ernst: in de duistere en onzekere tijden van de late middeleeuwen, zeg: de vijftiende eeuw, droomde men als tegenwicht van de barre realiteit van de trits van het goede, het schone en het ware. Daar voeg ik de eenvoud aan toe.
Die dakpannen zijn al veel ouder. Je vindt ze al in de Romeinse tijd, maar in die late middeleeuwen maakten ze een comeback, als dakpan voor romano-gotische en gotische kerkjes. Daarvoor moet je vooral naar dorpen in Groningen en Friesland kijken, gebieden met klei om te bakken.
De pannen zijn van een adembenemende eenvoud, maar steken ook vernuftig in elkaar. Ja, lach maar weer even.
Het lijken halve cilinders die op elkaar gestapeld zijn, maar zo is het niet. Ze lopen namelijk en beetje taps toe. De holle pannen worden naast elkaar op het dak gelegd. Ze zijn voorzien van een nokje waardoor ze achter een panlat blijven haken, want deze nonnen liggen op een lattenbed. Over de naden van twee pannen werden de bolle, de monniken gelegd. Ook die hebben een nokje om achter de rand van een onderliggende pan te haken. Zo kwam alles strak en stevig in het gelid.
Voor de zekerheid werd er ook wat kalkspecie over de randen gesmeerd.
Het zijn de mooiste dakpannen. Door hun vorm, door hun sublieme eenvoud, maar de rode kleur van de pannen is altijd fraai. De pannen gehoorzamen aan de wetten van het weer van de dag, maar ook aan die van de tijd. Als ze nieuw zijn, zijn ze mooi nieuw, zijn ze oud, dan ook weer mooi oud, soms bemost.
En nog iets: een dak met dergelijke pannen heeft veel te torsen, dus dat moet heel stevig zijn. Over de fraaie dakconstructies van oude dorpskerken zal ik het nu niet hebben, maar wel wil ik je wijzen op de lichte glooiing van een dak met deze pannen zoals je aantreft op de Torenkerk van Winsum. Dat is een leuke kerk, bekend om zijn toren, maar het mooist is toch wel dat het dak licht glooit onder het gewicht van al die in wellust stilgevallen nonnen en monniken.
Nee, geen genderneutraal verhaal vandaag, jongens en meisjes. Ik kan er niks aan doen. En nu gauw naar de volgende les.