5 mei 2024
![](https://lenborgdorff.nl/wp-content/uploads/2024/05/438092991_472881325083035_8044215452098954052_n.jpg)
Zelf hadden ze geen kinderen, bovendien waren ze wat ouder dan mijn ouders en de anderen uit hun Molenwijkse vriendenkring. Dat verklaart waarom ome Pleun en tante Jo niet tot de inner cirle van De Soos behoorden; zo noemde die groep vrienden zichzelf. De Soos deelde dezelfde kerk, om en nabij dezelfde leeftijd, de woonwijk én kinderen die globaal tot dezelfde leeftijdsklasse gerekend konden worden, met een slingerwijdte van 24 jaar.
Dat had ook te maken met de mensen die ze waren. De mannen van De Soos waren makkelijke praters, altijd in voor een geintje. Daar paste de oudere en de sociale wat minder gepolijste ome Pleun niet helemaal bij. Die was trouwens uitdrukkelijk, maar stilte in alles een volgeling van zijn Jo. Op haar beurt kon zij in gezelschap het hoogste woord voeren, al kwam het dan zelden tot een echt gesprek. Zat ze op haar praatstoel, als een nerveuze zender, dan werd een mededeling vaak afgesloten met de woorden ‘Niewaar, Pleun?’ Dat was in ons gezin dan ook haar bijnaam: Niewaarpleun. Het tekent de verhouding, het zegt ook iets over het gezin waarin ik opgroeide, ben ik veel later pas gaan begrijpen. Als kinderen hadden we net zo goed een draai om ons oren kunnen krijgen als we het niet over tante Jo hadden maar over Niewaarpleun. Dat gebeurde niet, sterker nog: ik weet vrijwel zeker dat die bijnaam door mijn vader is geïntroduceerd. Ik en kon kan dat wel waarderen, de gevatheid van mijn vader en zijn vermogen om iemand van een twijfelachtige bijnaam te voorzien.
Met terugwerkende kracht schaam ik me er ook wel een beetje voor, omdat je op die manier iemand kleineert, vooral als die ander geen idee heeft van de bijnaam die er achter haar of zijn rug gebruikt wordt. Zoiets is minder onschuldig dan mijn vader bedoeld zal hebben, minder ook dan ik me toen realiseerde.
Daarvan drong iets tot me door toen ik op een dag tegelijk met tante Jo uit de bus stapte. We hebben het over negentien-een- of tweeënzeventig. We liepen samen door de Duinstraat naar huis, 400 meter, meer zal het niet geweest zijn. ‘Jij studeert Nederlands, hè,’ zei ze. ‘Dat is heel knap, want dat is een van de moeilijkste talen die er is.’ Zoveel had ze er wel van begrepen. Het was wel duidelijk dat ze geen beeld had’ van wat mijn studie zou kunnen inhouden. Natuurlijk liet ik me dit indirecte complimentje welgevallen en ik wilde het al gaan hebben over verschillende soorten grammatica’s, toen het tot me doordrong dat dat een nogal arrogante en dus ook kleinerende reactie zou zijn geweest. Zo beleefde ik een leerzaam moment, daar in de Duinstraat. Met dank ook tante Jo.
Mijn ouders en hun vrienden zijn altijd aardig geweest voor ome Pleun en tante Jo, vergis je niet. Op feesten en partijen waren ze er altijd bij, vertellen de foto’s mij nu nog. En ze kwamen ook wel samen op visite, op zondag na kerktijd bijvoorbeeld. Zij liggen al heel lang aan de overkant van de straat waaraan ze vele jaren woonden. En we vergeten ze niet. Als iemand een sterk verhaal vertelt, zeggen Mente en ik tegen elkaar ‘Niet waar, Pleun?’
Maar er wringt iets. Vreemd genoeg heb ik dat nou helemaal niet als het over die geblondeerde goulashadept en OSM-fetisjist* van een Wilders gaat.
* OSM = ons soort mensen