22 oktober 2022

We waren elkaars beste vrienden. En broeders in het kwaad. Daar lag ik ’s avonds in bed wel over te tobben. Mijn vader kon regelmatig heel pathetisch van zichzelf en de gehele mensheid roepen dat wij alles verbeurd hebbende zondaren waren, hij gebruikte die woorden ironisch. Dat begreep de tienjarige jongen die ik toen was heel goed, al kende ik het woord ironie nog niet. Voor Dirk en mij lag dat anders: wij waren het echt. Natuurlijk had ik het met Dirk nooit over dat getob in bed. Met hem lachte ik om wat we deden. Nog steeds trouwens als het verhaal wordt opgerakeld.
Zoals afgelopen zomer toen Mente en ik een dagje met Dirk en zijn dierbare door het Westland reden en even stilstonden bij de voormalige scheepswerf van Van Waveren. Vandaar hadden we zicht op allerlei tuinderijen waar ik als kind geregeld kwam. Nu was het braakliggend land. We zagen het huis van Leo en Pleunie Tanke, maar in mijn kinderjaren waren het nog onze buren aan de uitloper van de Choorstraat.
Pleunie rookte veel. Heel veel. En altijd Miller sigaretten die ze kocht in de sigarenwinkel van Daam de Bruijn een paar honderd meter meer naar het dorp toe, in diezelfde Choorstraat. Die kocht ze, zei ik, maar ik kan beter zeggen dat ze dat liet doen. Ze hoefde mijn blonde kuifje maar te zien of ze riep of ik even een pakje voor haar wilde halen, of twee. Dat wisselde. Dat ging moeiteloos. Bij De Bruijn hoefde ik alleen maar één of twee te zeggen en dan legde hij het gevraagde aantal doosjes met Millersigaretten voor me op de toonbank. Vervolgens pakte hij een langwerpig kasboek en noteerde daarin de bestelling van mevrouw Tanke. Dirk ging natuurlijk vaak mee, we trokken nu eenmaal altijd met elkaar op.
Het zal spontaan gegaan zijn dat we op een keer twee zeiden tegen Daam de Bruijn terwijl Pleunie Tanke om maar één pakje had gevraagd. De gevraagde bestelling leverden we af bij de buurvrouw, het andere pakje verstopten we in een steunbeer van het oude muurtje in de poort. Je kon daar wat stenen uit trekken en trof dan een holte aan waarin ik wel vaker een kostbaarheid liet verdwijnen.
De sigaretten moesten wel gerookt worden. Daar zijn ze voor. Dat moest gebeuren zonder dat iemand het zag, al zou het ook wel stoer zijn om al rokend door iemand gezien te worden, maar dan iemand buiten de kring van familie, buren, vrienden en kennissen. Dat bracht ons naar een bunker tussen Monster en ‘s- Gravenzande.
De eerste heftige hoestbui leerde me dat je maar beter heel voorzichtig kon inademen en nog liever blies ik zachtjes op een brandende sigaret.
De steunbeer was niet zo’n goede plek, bleek al snel. De sigaretten werden er vochtig en daarom stopte ik die in de oude klok in mijn hut.
Een volgende keer liepen we bij De Bruijn binnen om een pakje Miller te halen zonder dat buurvrouw Tanke daarom had gevraagd.
We zochten toen ook wat meer het gevaar op, door op woensdagmiddag in het poortje te gaan staan roken, bij de achtertuin van de buren. Bij ons was niemand thuis en bij de buren blijkbaar ook niet.
Eén keer heeft iemand ons daar gezien. Ireen nog wel, het buurmeisje. Hoe we aan de sigaretten waren gekomen, vertelden we niet, maar wel zeiden we dat ze haar kop moest houden over dat roken van ons. Zoiets begrijpen meisjes van acht meteen.
Later gaven wij ons weer over aan ander kwaad.
