Och Heden – 4 mei 2023

Er was veel belangstelling voor de presentatie van het boek* over Tuindorp ruim twintig jaar geleden. Het was zo druk in de aula en hal van het schoolgebouw dat meneer Dik en ik besloten naar buiten te lopen, waar we elkaar tenminste konden verstaan. Terwijl we naar buiten liepen, zat meneer Dik al in zijn verhaal. Vandaar dat we direct naast de ingang bleven staan, een nogal ongelukkige plek, maar ik merkte dat ik daar niet mee bezig moest zijn. Het ging nu om het verhaal van meneer Dik. Hij was ontdaan.
Bij bezoeken over en weer had hij al eens verteld over de bouw van de wijk. Hij was in de jaren dertig als jongen een van de eerste bewoners van het nieuwe Tuindorp geweest. Hij vertelde van de opvallend diepe bouwputten, zo diep dat ze gevaarlijk waren, en dus ook verleidelijk voor jonge jongens. Daarover had hij het nu niet, ondanks de boekpresentatie.
Nu ging het over de jongeman die in de oorlog door de Duitsers voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland meegenomen was. Hij vertelde wat hij daar moest doen, en waar het was. Ik ben het helaas vergeten, kon ook niet alles verstaan wat hij zei. Er liepen mensen uit en in daar bij die deur waar wij stonden. Vrolijk pratende mensen, want de presentatie was ook een hartelijke ontmoeting voor veel mensen. Ik begreep intussen heel goed dat hij er een tijd van bittere ellende had meegemaakt. De herinnering daaraan overspoelde hem op dit moment. Toen hij terugkeerde, een jongeman van voor in de twintig, meende hij thuis te komen, daar in dat huis dat uitkeek op het Willem de Zwijgerplantsoen. Bij zijn ouders, zijn familie, zijn vrienden. Daar zou hij het verhaal kunnen vertellen van zijn ontreddering daar onder het Duitse regime, van de doden en gewonden die er waren, van de volstrekte eenzaamheid en de voortdurende angst. Hij vertelde het me zonder zich iets aan te trekken van de tranen die onder zijn brillenglazen door over zijn wangen liepen.
Niemand had belangstelling gehad voor zijn verhaal. Dat ellendige regime van de Duitsers was híer geweest, hier in Utrecht. Híer had de hongerwinter toegeslagen. Híer was gevochten om de bevrijding. Van híer waren joden weggevoerd. Dat had hij allemaal niet meegemaakt. Hij had veilig in Duitsland gezeten. Daar was geen bezetter, die was hier, ook hier in Tuindorp. Natuurlijk nam niemand hem iets kwalijk, maar zijn verhaal over werken voor de Duitsers kon hij maar beter voor zich houden. Dat heeft hij gedaan. Het verhaal van de ellende van de Tweede Wereldoorlog was het verhaal van de anderen, de weerbarstige brokken van zijn eigen herinnering zochten af en toe een uitweg. Steeds slikte hij ze weg. Deze middag lukte hem dat niet.
Hij had al eens gezegd dat ik hem voortaan maar Ad moest noemen. Dat deed ik, maar meestal probeerde ik een aanspreking te omzeilen. Nu, naast de deur van College Blaucapel, kwam hij terug op die naam. Dat Ad was de roepvariant van zijn volledig naam, Adolf. ‘Ik heet Adolf.’ Hij snikte. Ik kende meneer Dik nu twintig jaar. Nooit had ik hier enig idee van gehad. Niet van zijn opgekropte verdriet, de miskenning van zijn ellende, niet van de naam die hij als een levenslang stigma meedroeg.
Meneer Dik is al jaren geleden overleden. Het huis waar hij vanaf zijn kindertijd tot zijn dood woonde kijkt nog steeds uit op het Willem de Zwijgerplantsoen, dat is de plek waar jaarlijks op 4 mei de buurtbewoners bijeenkomen om hun oorlogsslachtoffers te gedenken. Ik denk daarbij aan meneer Dik en ik kijk naar het raam waarachter een ander gezin woont.
* Rob Hufen Hzn,Tuindorp, een bedrijvige gemeenschap in de twintigste eeuw, De Plantage 2001