Och Heden – 26 april 2023

Als ik terugfiets naar ons vakantiehuisje bij Winsum, kom ik langs een begraafplaats dat volgens een bord bij de ingang Hof van Obergum heet. De afgelopen dertig jaar hebben we al enkele keren vergeefs naar het graf van Mentes overgrootvader gezocht; daar hoorde dit kerkhof niet bij. Ik wil wel op tijd thuis zijn om nog ergens rustig te gaan eten, dus kan ik maar beter doorrijden, denk ik, terwijl ik al ben afgestapt. Ik vind geen overgrootouders en vijf minuten later fiets ik weer verder, maar wel met het vaste voornemen hier morgenochtend, vóór we echt vertrekken, nog even langs te gaan. Want zoveel is duidelijk: als het graf er al is, dan moet dat hier zijn.
Direct om de hoek al trof ik een grafsteen met daarop de naam van Metje Heerema, dat is het zusje van Mentes oma. Deze zus overleed toen ze achttien was. Het maakte diepe indruk op de toen nog tienjarige oma, die overigens Mentje heette en vanwege de verwarring met haar zus altijd Mien genoemd werd, tot haar ongenoegen. Dat is ook weer vreemd, want later zou ze haar dochter Hemmine noemen, wat al gauw Miny werd. Nog weer later, bij de geboorte van haar kleindochter Mente (onze lezers welbekend), zou zij ook uit haar eigen naam de j weghalen. Ik stond dus plotseling bij het graf van dat veel genoemde zusje en dat niet alleen. Ze blijkt in een dubbelgraf te liggen, samen met haar zusje Amke, zes jaar ouder dan Metje en vier jaar later overleden, in 1917. Vreemd genoeg komt deze Amke in verhalen veel minder voor dan haar kleinere zusje. Daar kom ik later op terug.
Niet ver van dit dubbelgraf tref ik Mettje Kruizenga, met een dubbele t. Zij overleed in 1920 op 94-jarige leeftijd, maar toen al vele jaren de weduwe van Pieter Heerema. Ik begrijp dat ik hier te doen heb met de betovergrootmoeder van Mente.
Nog vlug probeer ik het graf van Mentes overgrootouders te ontdekken, maar de tijd dringt en er wacht mij een levende Mente om mee uit eten te gaan.
Dat doen we in De Gouden Karper, een restaurant dat ik je wil aanbevelen. We bladeren er door wat daar rondslingerende boekjes over het oude Hogeland en treffen op een foto zowaar nog drie oudooms van Mente aan, alle drie ongetwijfeld verdienstelijke leden van christelijke harmonievereniging De Bazuin van Winsum.
Na het eten lopen we nogmaals naar het kerkhof, we zijn nu in de stemming. Het verleden herleeft. Mentes herinneringen verscherpen zich en misschien helpt dat ook bij het zoeken naar dat ene graf waar de personificatie van Winsum begraven ligt, de personificatie voor Mente dan.
Ik laat me er verder niet op voorstaan, maar wil toch even gezegd hebben dat ik het graf vind waarin Hindrik in 1959 weer bij zijn zeventien jaar eerder overleden Claassina komt te liggen. Ik roep hun achterkleindochter en die vertelt enthousiast dat ze het wasrekje dat opa Winsum ooit voor haar maakte nog steeds in haar bezit heeft. Zoals ze daar staat, bij dat graf, en vertelt van het wasrek, lijkt ze wel een meisje van vijf of zes. ‘Ik reageerde wel erg kinderachtig,’ zegt ze als we naar ons vakantiehuisje teruglopen. Ik vond het juist mooi, dat meisje van zeventig.