Och Heden – 7 april 2023

Dit verhaal begint op maandagochtend bij de scankassa’s van meneer Hein. Toen Mente daar haar boodschappen afrekende, stond zij naast twee meisjes van middelbare schoolleeftijd. Die verbaasden zich over de enorme hoeveelheden chocolade-eitjes, stollen en andere verwijzingen naar Pasen.
‘Waarom wordt daar nou zo’n toestand van gemaakt?’ vroeg een van de twee zich af. ‘Al dat gedoe om het geloof. Ik ken helemaal niemand die gelovig is. Jij?’
Ook haar vriendin kon niemand in haar omgeving bedenken.
Zou ik? vroeg Mente zich nog af, maar ze deed het niet en ging door met het scannen van haar boodschappen.
Het zou ook een ingewikkeld gesprek geworden zijn met die meisjes. Allereerst had Mente moeten vertellen dat al die toestanden met eieren en chocola niets met het Paasfeest te maken hebben zoals wij dat vieren. Daarover had ze vervolgens moeten zeggen wat dat dan wél inhield en ten slotte zou het gesprek over het geloof moeten gaan of ten minste over het feit dat er mensen zijn voor wie geloof tot hun identiteit behoort, om het maar even zo te zeggen. Enfin, met dat verhaal kwam ze thuis.
’s Avonds, na een vesper zonder hazen en eieren, was ik bij een ontmoeting tussen twee kerken. ‘Natuurlijk kun je kerk zijn zonder gebouw. Het gaat in het geloof niet om het gebouw,’ zei iemand. Daar had ik toch vragen bij, want dat gebouw is wel een teken van dat geloof.
‘Dat hoeft toch niet van het gebouw af te hangen?’
Toen vertelde ik dus dat verhaal bij de Albert Hein en vroeg me hardop af hoe zichtbaar we zijn als christen als we vooral maar zo gewoon mogelijk proberen te doen.
In dat gezelschap was die vraag misschien retorisch, maar voor mezelf bleef het een echte vraag.
Tommie vindt het leuk om af en toe op mijn werkkamer op de computer naar filmpjes te kijken en dat gebeurde ook afgelopen dinsdagmiddag. Nu heb ik op die kamer een corpus hangen, dus een christus zonder kruis. Het gaat om een gesneden tak, veertig jaar geleden gekocht in Tanzania bij een missiepost van witte paters.
Moest ik nu het lijdensverhaal gaan uitleggen aan een jongetje van vier? In dit geval overigens een jongetje dat zeer regelmatig in de kerk komt en de zondag daarvoor nog glimlachend met een Palmpasenstok had rondgelopen. Hoe dan ook, ik aarzelde.
Als dat vreemde beeld er niet gehangen had, had Tommie er niet naar gevraagd. Dat zou me een wat moeizaam gesprek bespaard hebben. Misschien moest ik dat corpus maar weg halen. Of nee, en ik dacht weer aan de avond ervoor, ik zou het tegenovergestelde moeten doen.
Als het om geloof gaat, ben ik niet erg evangelisch en ik hoef er ook niet mee te koop te lopen, maar gelovig ben ik wel. Hopelijk merken mensen dat een beetje aan mijn doen en laten, maar het zou ook wel weer een beetje explicieter mogen.
Het kettinkje met daaraan het bescheiden maar onmiskenbare kruisje zag ik zodra ik de bovenste bureaula openschoof. Ik kreeg het rond mijn zes- of zeventiende. Zoiets. Twintig jaar later ging het af: het zilver irriteerde de huid al langer, maar niet heel erg. Belangrijker was dat ik het kruis als geloofsteken vervelend begon te vinden. Het was en bleef immers een macaber geval, hoe gestileerd het ook is als hangertje.
Maar dat is ook precies wat het is: een zeker ongemak waarmee ik onlosmakelijk ben verbonden en waarop ik ook aangesproken moet kunnen worden.
Ik heb het weer omgedaan.