Och Heden – 27 maart 2023

Bukken ging vanzelf en ook dat ik me daarbij afvroeg wat ik zou doen als het een drol zou blijken te zijn, daar in berm. Het antwoord wist ik ook al: wat het ook was, ik zou hem oprapen, die glanzend bruine knol. Een vergeten kastanje, dat had het ook kunnen zijn; daar had ie wel iets van weg. Maar op dat moment zelf heb ik daar niet aan gedacht, wel aan de mogelijkheid van een stevig hondenkeuteltje.
Het ging er natuurlijk juist om dat je niet meteen kon zien wat daar lag. Vandaar dat bukken. De situatie vroeg om nadere inspectie.
Voor die berm moeten we wel naar het Drentse Ruinen. Daar woont mijn zus. Meestal zet ik bij een bezoek mijn auto bij haar op de oprit – zij noemt dat de dam – maar daar stond de auto van mijn neef. Daarom parkeerde ik de mijne 50 meter verderop, aan de overkant, en dat was maar goed ook; anders had ik dat dingetje niet gezien.
Nadere bestudering maakt duidelijk dat we het hier hebben over een doorleefd en daarom verroest brok ijzer, gedeeltelijk verpakt in modder die ik er vrij makkelijk van af kon breken. De glans kwam van de regen die juist opgehouden was, al heeft dat niet lang geduurd.
‘Ik heb een dingetje gevonden in de zandbak op het plein. Ik heb nog nooit zo’n dingetje gezien als dit,’ zong een liedje van Sesamstraat door mijn hoofd. ‘Zou dit een drasem, of droesem zijn?’
Zonder modder werd het een moer met inkepingen, waar nog het laatste stukje van een ijzeren stang door stak. Die was blijkbaar strak achter de moer fraai, maar mogelijk ook noodlottig, afgebroken. Dat was wel sneu, want de boel zat zo mooi in elkaar: door de moer stak dus het laatste restje van wat ooit een stang was. Daar was een gat doorheen geboord en daar was weer een stevige splitpen doorheen geslagen die precies in twee tegenover elkaar liggende inkepingen past. De uiteinden van de pen waren met een tang omgeslagen. De moer had geen kant meer uit gekund. De boel was optimaal gezekerd. Ik had een brok metaal in handen dat eenvoud, efficiëntie, helderheid en zichtbaarheid verenigde. Dikwijls het terrein waar kunst begint, de eenheid van het goede, het schone en het ware. Zoiets. Het moet het uiteinde van een as geweest zijn.
Het is alleen zo sneu dat al dit schoons niet heeft kunnen verhinderen dat de ijzeren stang van de as is afgebroken. Al die schoonheid en al dat vernuft waarvan dit klompje ijzer blijk gaf werd door een aanval vanuit een onverwachte hoek volledig getorpedeerd.
Ik stopte het geval in mijn zak. En dat was het. Vandaag kwam ik het weer tegen en ik heb ook even opgezocht hoe zo’n moer heet. Dat heet een kroonmoer. Dat vind ik wel een geschikte naam voor zo’n mooi stukje ijzer. Die geeft de moer statuur én je hebt meteen een goed beeld van die moer.
Hij krijgt een plaatsje op mijn bureau, bij de schelp waarvan ik niet meer weet waar ik die vond en de stenen waarvan ik dat ook vergeten ben. En de verzilverde Nieuwe Kerk van Den Haag die ik ooit van tante Trees kreeg. Dat weet ik nou weer wel.