25 januari 2022

Vanwege zijn verjaardag kreeg Koos onlangs de nieuwe bundel van Marieke Lucas Rijneveld. En zo werden hij en zijn nieuwe bundel onderwerp van ons gesprek tijdens de chipolatataart en de thee. Ik noem beide versnaperingen even in volgorde van feestelijkheid. Waar hadden wij het dan over? Annette constateerde dat het papier nogal dun was en dat klopt: de bundel is net zo dik als het Woedeboek van Roelof ten Napel. Die telt 80 bladzijden en die van Rijneveld 104. Dat ik Ten Napel erbij pak, is toeval; diens bundel speelde helemaal geen rol bij het gesprek afgelopen donderdag. Beide dichters zijn niet zuinig met woorden. Je krijgt veel taal voor je geld.
‘Ik moet er wel aan wennen dat ik het nu over zíjn nieuwe bundel moet hebben,’ zei Koos. Maar in het voorwoord lees ik toch echt nog: ‘opnieuw een grote stap in haar dichterschap.’ Misschien veranderen ze dat bij de tweede druk in ‘zijn dichterschap’.
Koos was te spreken over het omslag van Komijnsplitsers. Nu was dat gezien eerdere omslagen een inkoppertje. ‘Mijn lieve gunsteling’ kan er mee door (we hebben het nog steeds over het omslag), maar het was wel teveel Wolkers. Ja, wij dame en heren van de thee en de chipolatataart hebben daar kijk op.
De belettering heeft Dick Brunarandjes. Wel mooi, maar van elke letter is een sjabloon gemaakt, dus dat wat morsige uiteinde van de E vind je bij alle E’s terug en dat is weer een beetje jammer.
Toen was er de titel, Komijnsplitsers. ‘Haarklover’, varieerde Annette, ‘Muggenzifter’, riep Koos, ‘Theezever,’ voegde ik er aan toe. Maar wat een komijnsplitser was, wisten we niet.
Dus las Koos het titelgedicht in zijn geheel voor. Dat deed hij niet snel, maar poëzie kan niet langzaam genoeg gelezen worden. De kamer vulde zich met ingehouden wacht-evens en Koos las door. We schoten in de lach bij de derde strofe:
Iedereen kan ze bedenken: de mens die God in de voering van zijn winterjas bewaart, die zijn fiets in de kerk stalt en hem alsnog op slot zet, die overal ja en amen tegen zegt, die psalmen zingt maar vanbinnen moppert, tot aan de beginselen toe alles constant vervloekt.
Zulke mensen moeten komijnsplitsers zijn, mensen voor wie gewoon geluk blijkbaar net iets te moeilijk is, om op J.C. Bloem voort te borduren. Wij lachten om die fiets in de kerk, maar niet om dezelfde reden.
Ik moet namelijk nog wel eens even in een van de kerken hier in de buurt zijn en dan kan het gebeuren dat er iemand achter het orgel bezig is. Daarvan waren er ooit drie die hun fietsen het kerkgebouw in sleepten. Uit angst voor diefstal, neem ik aan. Maar in alle drie de gevallen gaven de fietsen daarvoor helemaal geen aanleiding. Ouwe dingen waren het. Een van de organisten leeft niet meer, van de andere twee kan ik vertellen dat ze hun fiets nog steeds mee naar binnen nemen. Eentje zet hem zelfs in de kerkzaal bij de kansel. Onder Gods oog, zogezegd, al is dat geen reformatorische gedachte.
Of die fiets dan ook op slot staat, zoals in het gedicht, wilde Annette weten. Dat kon ik niet zeggen. Ik beloofde haar om daar een volgende keer op te letten.
‘In de kerk hoef je hem niet op slot te zetten; daar let God er wel op,’ vond Koos. Daarmee deed hij recht aan zijn katholieke afkomst.
Verder kwamen we niet met ons commentaar op deze strofe, meer tijd was er niet. We waren pas halverwege het gedicht. Koos las weer verder.