03 april 2022

Langs de Voordorpse Dijk stonden twee knobbelstoeltjes. Dicht bij elkaar en dat begreep ik wel, want het was behoorlijk koud vanmiddag. Die stoeltjes waren op dat front natuurlijk niets gewend, want die hebben de laatste honderd jaar ergens binnen gestaan. Maar nu niet meer. Misschien is er nog ergens een foto van de twee te vinden op Marktplaats, al heeft dat dan blijkbaar niet tot het gewenste resultaat geleid.
We hadden hier niet te doen met een meisje, een kind nog, van ‘zestien lentes zo pril’ dat hier stil langs de weg lag, maar deze vroege Boudewijn de Groot en ook het daarbij passende sentiment staken toch even de kop op in dat hoofd van de voorbijfietsende man die ik was.
Een paar honderd meter verderop bedacht ik dat ik er een foto van had moeten nemen, maar ik was toch te lui om even terug te gaan. Ik kon dat nog op de terugweg doen, maakte ik mezelf wijs op het moment dat ik besloot om van mijn fietstocht een rondje te maken.
Het fietsen wisselde ik af met een wandeling en toen ik bij de fiets terug kwam, begon het te regenen, niet hard, maar voldoende om af te zien van het rondje en dezelfde weg terug te nemen. Dan kon ik alsnog een foto maken van de stoeltjes. Als ze er nog stonden. Of had iemand ze al meegenomen? Misschien ook had de eigenaar ze vanwege de regen weer even naar binnen gehaald. Als ze er niet meer stonden, zou ik nooit te weten komen hoe het met de stoeltjes was afgelopen.
Ik had alle tijd om na te denken over de jaren die voorafgingen aan dit voor de stoeltjes zo ellendige moment in de berm van een overigens aardig landweggetje.
Wij hebben op zolder ook een knobbelstoeltje, niet het populaire hoekstoeltje, maar een exemplaar zonder rug-, maar wel met twee armleuningen. Dat is ‘het stoeltje van Guus’ omdat de hond van Mentes ouders altijd op dat stoeltje zat om naar buiten te kijken, eerst in Den Haag, toen in Bilthoven. Daarna niet meer, want toen was Guus dood, maar het stoeltje behield zijn naam en verhuisde nog een paar keer. Het werd zelfs een dierbaar meubelstuk in de ogen van mijn dementerende schoonmoeder. Aan Guus had ze geen herinnering meer, maar wel aan haar vader en ze vertelde bij ieder bezoek opnieuw dat die het stoeltje had gekocht toen hij ging studeren. Zou hij dat dan in 1920 in Winsum hebben gedaan, of in Groningen, waar hij later ging studeren? En mijn schoonmoeder had dat stoeltje dus altijd in haar omgeving gehad.
Ongetwijfeld kleefde er ook een verhaal aan de twee hoekstoeltjes die nog wel of niet meer in de berm stonden, maar dat verhaal werd dan vandaag wel van ze afgepakt.
Ze stonden er nog en ik stopte om mijn cameraatje tevoorschijn te plukken. Ik had juist twee wandelaars ingehaald. Zij bleven bij de stoeltjes staan en nog voor ik mijn foto had kunnen maken, liepen zij weg met de stoeltjes. Jammer van het verhaal van hun verleden, maar zelf waren ze gered.
Ook daarvan kon ik een foto maken, van die redding. Alleen, nog voor ik klikte zette één man zijn stoeltje neer. Nu bleef het alleen achter, terwijl het andere stoeltje verdween in de verte. Nooit, in al die honderd jaar, waren ze zo ver uit elkaar geweest.
Het was koud en het begon opnieuw te regenen. En ik, ook ik nam het stoeltje niet mee.