25 januari 2023
In de derde klas kwam ik bij meester Van Netten terecht. Het ging om een gemengde klas. De ene helft van klas drie was namelijk gecombineerd met de tweede; ik zat met de andere helft bij klas vier.
Twee keer per week moesten we ons halverwege de ochtend bij onze jaargenoten voegen en daarvoor verhuisden we naar het lokaal van klas twee. Vraag me niet waarom en vraag ook niet welke andere volksverhuizingen daarmee samenhingen, ik weet alleen dat dit gebeurde en dat ik daarom geen schrijfles kreeg van meester Van Netten, maar van juffrouw Bijkerk.
Die wisseling ging niet zonder veel gestommel en ander luidruchtig gedoe. In het lokaal van juffrouw Bijkerk dan, want bij meester Van Netten haalde je zoiets niet in je hoofd.
Hoewel deze nieuwe juf zo aardig was geweest om een keertje bij Dirk langs te komen toen die een paar weken ziek was, bleef ik het een volstrekt verkeerde juf vinden. Ze had een empathisch vermogen van nul en was niet in staat om iets te vertellen dat tot me doordrong. Voor me zag ik alleen een jonge vrouw die altijd maar weer rood aanliep, onder haar verkeerde, recht afgeknipte, van zichzelf al fantasieloze kapsel. Haar hoofd deed met denken aan een douchegordijn. Ik was nogal gevoelig voor uiterlijkheden, ondanks mijn waardeloze handschrift.
Bij het rood worden kneep ze ook haar vissenogen samen tot glinsterende guppies of neon-tetra’s die klem zaten achter de in een te dik montuur gevatte geringde brillenglazen. Ze was bijziend.
Zij riep van dit en van dat, wurmde zich door de krioelende bak vol oververhitte negenjarigen en schreeuwde ten slotte dat iedereen moest gaan zitten. ‘NUUUU!’ Zo ging het in ieder geval die keer waar ik het nu over heb.
Wat de juf in het lokaal ernaast hiervan dacht, vraag ik me nu af. Waarom schoot die haar collega niet even te hulp?
Bij ziekte kwam de juf van de eerste klas staan wel eens in de opening van de deur die de lokalen van één en twee verbond, en vandaar regisseerde en bestuurde zij twee klassen. Geen vuiltje aan de lucht.
Dat is dus niet gebeurd, niet op momenten dat ik daarvan getuige had kunnen zijn. Dit hield me trouwens helemaal niet bezig toen.
Van dat door merg en been snijdende ‘NU!’ schrok iedereen toch wel, want de rondspringende kinderen stoven onmiddellijk naar hun plek. Behalve ik. Weliswaar ging ik zitten, en wel meteen, maar dan op de grond. Ja, ik was een grappenmaker.
‘Wat doe je nu, idioot,’ schreeuwde juffrouw Bijkerk.
‘U zei dat we onmiddellijk moesten gaan zitten, juf. Nou, dat doe ik.’ En vrolijk riep ik er nog even ‘Nu!’ achteraan.
‘Ga weg, ga weg, ga weg,’ siste de juf. ‘Ga weg, ga je melden!’
In één klap veranderde het stoere grappenmakertje in een mislukt uitslovertje. Eruit gestuurd! Ik! Bestond er wel iets ergers dan naar meester Rijper gestuurd te worden? Ik kon het me niet voorstellen. De rapen waren gaar.
De weg van het ene lokaal naar dat van meester Rijper legde ik in verbijstering en totale ontreddering en daarom maar heel langzaam af. Vandaar dat ik halverwege al werd ingehaald door Henk-Jan. Die was intussen ook weggestuurd, maar hij was een routinier. Dat verklaarde waarom hij veel sneller liep. Hij had weet van de hel die hem wachtte. Hij grijnsde naar me en klopte toen aan bij het lokaal van meester Rijper.
‘Binnen!’ werd er geroepen. Henk-Jan deed open. Ik meende te zullen sterven.
Maar goed, daar begon een heel ander verhaal.