22 januari 2023

Even overwoog ik om dit verhaal door de ogen van juffrouw Bijkerk te vertellen, maar dan zou er niks van over blijven. Behalve juffrouw Bijkerk zelf misschien. En dat wil ik niet.
Gesteld: ik zit op de fiets en iemand roept: ”Hé, kalligraaf!” Dan kijk ik verrast om me heen om te zien wie dat roept en voor wie het bedoeld is. Ik zal dat niet wezen, tenzij de roeper een grappenmaker is.
De fijne motoriek van mijn handen is niet optimaal, nooit geweest ook, dus voor schrijven kreeg ik nooit hoger dan een zes op mijn rapport, ook wel eens een 5,5. Daarom was ik zo in de wolken toen ik een keer met rode inkt mocht schrijven in mijn schrijfschriftje.
Wanneer je daarin drie keer achter elkaar een aanmoedigend stempeltje had gekregen, mocht je een keer met rode inkt schrijven.
Mijn schriftje kende alleen maar blauwe inkt en amper stempels, terwijl ik toch echt mijn best deed om netje en foutloos te schrijven, maar ja, ik had nou eenmaal vingers die zich heel makkelijk vergisten en dan een kant op schoten die ik helemaal niet wilde.
Toch is het me gelukt: ook in mijn schriftje trof je op een mooi moment drie keer achtereen een stempeltje aan. Daar had ik flink in geïnvesteerd, maar de beloning was ernaar: de volgende keer kreeg ik een potje rode inkt voor me. Het ging meteen al fout. Rode inkt is dunner dan blauwe, merkte ik, en spatte eerder. De eerste letter al kwam op het papier als een vlek. Als een vlekje, maar mijn impulsieve poging om dat te verhelpen door het met mijn linkerhand weg te vegen, werkte averechts.
Natuurlijk liet ik me niet kennen en met het puntje van mijn tong tussen de tanden geklemd ging ik geconcentreerd verder. Te gespannen. Mijn handen werden zo zenuwachtig dat ik het zelf ook werd.
Juffrouw Bijkerk niet. Die werd alleen maar boos toen ze zag wat voor knoeiboel ik van mijn schriftje zat te maken. Ze haalde het rode inktpotje weg, want ik verdiende het niet om daarmee nog maar een enkele letter op papier te zetten. Alsof dat niet genoeg was, moest ik mijn schriftje mee naar huis nemen en door een van mijn ouders laten ondertekenen. Op die smerige bladzij van vandaag.
Ze moesten thuis ook maar eens zien wat voor rotzooitje ik er op school van maakte!
Ik had gefaald, begreep ik. Ik was een mislukkeling. Acht jaar was ik en nooit zou er iets goeds uit mijn vingers komen.
Maar kon ik pappa en mamma wel lastig vallen met een kind dat hun zo teleurstelde? Zoiets kon ik ze toch niet aandoen. Er viel heel wat af te piekeren voor me, op weg naar huis en later in bed.
De volgende morgen al moest het schriftje, getekend en wel, aan de juf teruggeven worden. Tot het allerlaatst durfde ik geen actie te ondernemen, maar toen schakelde ik mijn oudste zus in. Die had niet alleen wél een mooi handschrift, ook kon zij de handtekening van mijn vader feilloos nadoen. Iets waarvan ik toen voor het eerst zou gaan profiteren.
Weliswaar sputterde ze nog wat tegen, erg moeilijk deed ze toch ook niet voor ze aan mijn kliederwerk een valse handtekening toevoegde.
Inderdaad, ik had gefaald en nu had ik ook nog Ineke in de ellende meegetrokken.
Toch kon ik voor mezelf meer begrip opbrengen dan voor juffrouw Bijkerk.
Zo is het nog steeds.