18 januari 2022

De paarden waarop middeleeuwse ridders reden hadden een schofthoogte van 1.40 en niet zoals de meeste rijpaarden van tegenwoordig 1.80. Dat lees ik zojuist in Trouw. ‘Het paard van Ivanhoe was eerder een pony’ luidt de titel en daar moest ik natuurlijk het mijne van weten. Al was het maar omdat Ivanhoe alleen maar bestaan heeft in de roman van Sir Walter Scott én als spin-off daarvan in verfilmingen, waarbij ik natuurlijk alleen maar denken kan aan die serie van zestig jaar geleden met Roger Moore in de rol van onverschrokken held met de trouwe helper Geurt aan zijn zijde. Zowel bij Scott als bij de KRO reed Ivanhoe heus niet op een pony. Zijn ros en ook de paarden van andere ridders mochten even fictief zijn als hun berijders, pony’s waren het niet. En nog iets: die geharnaste ridders wogen, vertelt de krant, al gauw zo’n 130 kilo. Nou ik heb in de jaren zestig geen uitzending gemist en ik kan je vertellen dat die Ivanhoe met al zijn souplesse en wendbaarheid op dat grote paard van hem nog niet in de buurt kwam van de honderd. En dat mét harnas.
Ik was als kind verslingerd aan Ivanhoe. Dat had met vroeger te maken toen er nog prachtige uitgestrekte bossen waren en kastelen en kerken en oude houten meubels, want daar hield ik zo van. Naar westerns keek ik ook wel en Swiebertje vond ik natuurlijk heel leuk, maar die haalden het niet bij Ivanhoe. Ik had zelfs een ansichtkaart met zijn afbeelding erop met gluton op het behang boven mijn bed geplakt.
Voor het vervolg van dit verhaal geneer ik me een beetje. Dat deed ik toen al. Mijn liefde voor Ivanhoe was een stille liefde. Op school praatte ik mee over Benfica en Eusebio. Over de ridder hadden wij het niet. Ik vertelde al helemaal niet dat ik in een speelgoedwinkel in Naaldwijk een plastic zwaard kocht voor negentig cent. Dat zwaard was kort maar zilverkleurig en dus een ‘echt’ zwaard. Het werd erger: voor mijn elfde verjaardag (vandaar die gêne) vroeg en kreeg ik een gouden helm en een grijs-rood gestreept tuniek. Daarin speelde ik riddertje en dat deed ik samen met de twee jaar jongere Jelte, van even verderop. Zijn ooms hadden het grote tuinbedrijf achter ons huis waar wij ongestoord onze spannendste avonturen beleefden. Ik was de ridder en daarmee ook de baas en Jelte was een soort Geurt. Ik zeg ‘een soort’, want Jelte was een cowboy. Hij had namelijk een cowboypak. Dat noopte ons om Richard Leeuwenhart niet alleen tegen die ellendige Prins John maar ook tegen indianen te beschermen. Daarnaast verijdelden wij regelmatig een treinroof, want er was daar op die tuin een lorrie en een uitgestrekt bijbehorend railcomplex en je zou wel gek zijn om daar geen gebruik van te maken.
Het klopte allemaal van geen kant, wist ik maar al te goed. Daarom hield ik zelfs tegenover Dirk mijn kop over mijn ridderpak en ook over ons zalige spel op woensdagmiddag, waar Jelte misschien nog niet maar ik als jongen van elf al veel te groot voor was.
Denk niet dat ik een stokpaardje als paard had. Dat zou al te kinderachtig wezen. De Ivanhoe die ik was, zat zelden op een paard en als het niet anders kon, dan maakte ik wat huppelachtige bewegingen. Ik bereed een gestileerd paard.
Maar zeker geen pony. Had Ivanhoe op een pony gereden, dan zou ik nooit dat zwaard hebben gekocht en voor mijn elfde verjaardag nooit dat pak gevraagd hebben. Dat begrijpt iedereen toch meteen!