Och Heden 18 februari 2023

Pas halverwege het vrolijke melodietje dat onze deurbel laat horen als ie wordt ingedrukt drong het geluid ervan tot me door. Ik zat boven en de deur van mijn kamer was dicht. Of ik de bel zo kan horen, vraagt Mente me vaak, als zij even weggaat. Altijd zeg ik ja en ook nu bleek dat ik gelijk had. Maar niet onmiddellijk dus.
Ik was de kamer nog niet uit, het melodietje was nog maar amper afgelopen of het klonk op nieuw. ‘Ja, ja,’ zei ik hardop terwijl ik de trap afliep, want dat doe ik nu eenmaal niet als een speer. Intussen kon er iets ernstigs aan de hand zijn, want twee keer bellen doe je niet zomaar.
Door het matglazen raampje zag ik twee gestalten. Ze stonden niet bij de deur, maar een paar meter verderop, op het trottoir. Colporteurs misschien, dacht ik, die al bezig waren de moed op te geven. In dat geval was het misschien wel handig om nog wat te treuzelen.
Dat deed ik niet en dat was maar goed ook, want zodra ik de deur opendeed, zag ik Wilma. Er trok een glimlach over mijn gezicht die trok tot iets voorbij het linker- naar mijn rechteroor en die ik de rest van de middag niet meer weg kreeg.
Ook zij glunderde, al moet ik erbij vertellen dat haar wat ingevallen gezicht haar mond en daarmee ook haar lach groter maakte. Ze zat in een electrische rolstoel. Vanwege het weer had het haar en haar begeleidster goed geleken even een wandelingetje te maken. De vrouw die haar begeleidde, kende ik niet, maar ook zij verstond de kunst van de vrolijke grijns; dat was wel duidelijk. Daarom begreep ik dat die tweede keer aanbellen geen gevalletje ongeduld
was geweest, maar vrolijkheid. Dat melodietje wilde ze blijkbaar nog wel eens horen.
Nee, Wilma kwam niet binnen. Dat lukte niet. Een half jaar geleden hadden we dat nog eens vergeefs geprobeerd. Toen had de achtertuin nog soelaas geboden, al viel het helemaal niet mee om de bocht van poort naar achtertuin te maken.
Maar goed, ze was er. En we stonden op straat en ik hield haar handen vast en we staken de draak met elkaar en hadden het over schilderijen, over ‘haar platanen’, over gedichten en zingen alsof we in een minuut of vijf aan elkaar wilden vertellen wat we allang wisten. De woorden betekenden alleen maar een soort omarming. Dat is een mooie betekenis voor woorden.
Wilma en ik kennen elkaar ruim veertig jaar, vanaf het moment dat haar dochter bij me in de klas zat en ik als mentor op huisbezoek kwam. Later herhaalde zich dat voor haar zoon en nog weer later werden we buurt- en kerkgenoten en collega’s, voegden we ons bij hetzelfde koor. En Wilma ontpopte zich tot een van mijn trouwste lezers. Waarvoor hulde en dank.
Ook bezoeken en bezochten Mente en zij elkaar regelmatig: zij delen diverse lusten en lasten waarover ze graag samen klagen en vooral lachen.
Dat hele verleden ging tot een jaar geleden overigens gepaard zonder scootmobiel of electrische rolstoel. Maar nu ALS Wilma in haar greep heeft, ligt dat anders. Een verschrikkelijke ziekte.
Daarom ook is het zo vreemd dat ik door haar ALS vanmiddag met die glimlach liep. Een glimlach die dus nog aan mijn oren trok toen zij allang weer thuis was.
Later gingen Mente en ik nog even ergens op kraamvisite. Heel leuk, ook al omdat de baby zo lachte. Maar dat kan allemaal niet tippen aan het bezoekje van Wilma.
* Het schilderij Platanen, één van haar meest recente, maakte Wilma in de zomer van 2021; daar schreef ik toen een gedicht bij.