31 januari 2022

De vraag was of ik ooit nee zei tegen het vanzelfsprekende of, andersom, ja tegen het onvanzelfsprekende. Ook mocht ik wel vertellen welke grote verrassende wending ik mijn leven nog eens zou willen geven. Het waren confronterende vragen gisteren waarop telkens ik vragen nee moest zeggen.
Natuurlijk beweeg ik me wakend en slapend, hollend en drentelend door een rijk en veelkleurig innerlijk bestaan, dat zal niemand verbazen, maar het oogt inderdaad nogal saai. Dus ja, ik schrok van die vraag.
Nu kan ik de zaak ook omkeren en zeggen dat ik een bestaan leid waarvoor ik bereid ben geweest om onvanzelfsprekende stappen te nemen. Dat ik bijvoorbeeld al zo lang in het huis of liever, in de wijk woon waar ik woon, kun je een onvanzelfsprekende keuze noemen. Het oude huis aan de singel waar de jaren die aan het verblijf in Tuindorp vooraf gingen, zat me immers als gegoten. Het vroeg om meer zorg dan dit huis, wonen was er meer een werkwoord, om architect en ontwerper Gerrit Rietveld even te citeren. Ik was er verslingerd aan het uitzicht op het park aan de overkant met al die verschillende bomen, aan het stille singelwater waarvan ik droomde dat het de zee was, aan het gemak om even een ommetje door het oude Utrecht te kunnen maken. Maar voor drie kleine kinderen was het een slechte omgeving. Dus ja, voor hen hebben wij ons opgeofferd.
Alleen, toen we weer terug konden en kinderen al lang de deur uit waren, hebben we dat niet gedaan.
In de krant lees ik net dat Willem Alexander bereid was om af te zien van de troon als zijn grote Argentijnse liefde niet als toekomstige koningin geaccepteerd zou worden. We weten intussen hoe het is gegaan: niet alleen hij maar heel Nederland omarmde Maxima en het voor de hand liggende feest van zijn koningschap ging gewoon door. Waaruit maar weer blijkt dat de bereidheid ja te zeggen tegen wat wellicht niet vanzelf spreekt, omdat je voorwaarden stelt aan de kwaliteit van je eigen bestaan, toch wel gezien mag worden als een groot ja zeggen tegen een leven met hoofdletters.
Ook in mijn leven was de liefde het kompas dat mijn route zou bepalen. Daarvoor ga ik even terug naar de herfst van 1971. Ik had Marieke en Marieke had mij. Toen zij en ik het een keer over Mente hadden, een meisje op wie ik de jaren daarvoor steeds weer verliefd was geweest, maar dat me altijd weer ontglipte, knikte ze en ze keek me begripvol aan met die bruine ogen van haar die zo dapper en melancholiek tegelijk glanzen konden.
‘Zo hebben alle mensen hun droomprins of hun droomprinses,’ zei ze.
Het was heel goed dat ze dat zei, want op dat moment wist ik: voor minder ga ik niet, óf die droomprinses óf helemaal niemand. Ik vond het hard van mezelf dat ik Marieke huilend achter liet, maar zij was nu eenmaal niet die droomprinses. Dan maar liever niemand.
Zo kwam ik in een niet spectaculair verhaal terecht, want een week later al schreef de droomprinses mij een briefje en nog weer wat later werd ik prins. Een heel gewone, eentje zonder zonder majesteitelijk meervoud, maar wel een prins.
Heb ik hiermee een antwoord gegeven op de vraag waarmee ik gisteren geconfronteerd werd?
Dat weet ik niet.