17 mei 2024
Er ligt een eeuwigheid van ruim drieënhalf jaar tussen de eerste reis die Markus maakte, voor op het stangzadeltje van mijn degelijke zwarte fiets, en de rit van vandaag. Die eerste tocht legde hij huilend af. Daarna was er juist veel vrolijkheid, al behoren de grapjes waarbij ik telkens per ongeluk tegen een geparkeerde auto rijd nu echt tot die voorbije eeuwigheid. Die komen wel weer terug als Nora wat groter is.
Momenteel vindt hij het leuk om te gaan staan, rechtop en zijn voeten op de stepjes. Hij torent royaal boven het stuur uit en daarmee belemmert hij niet alleen mijn uitzicht, maar er hoeft ook maar iets te gebeuren of hij smakt over mijn stuur op straat. Dat is mijn grootste probleem. Het zweet slaat me aan alle kanten uit als hij abrupt weer gaat staan. Natuurlijk zeg ik er iets van, maar hij lijkt hem te voelen die schrik van mij en dat triggert hem, terwijl ik toch probeer om rustig te reageren. Eerlijk gezegd begrijp ik dat jongetje voor me maar al te goed. Zelf ben ik ook vele jaren vijf geweest immers. En het is nogal niet niks: zo hoog op de fiets met wapperende haren en je snufferd in de wind. Alsof je zweeft.
Maar ja, die hoogte, hè. Daar houd je bij een val al gauw een gebroken neus aan over of een zwaar gehavende kaak. Ik merk dat Markus me toch een beetje probeert te
ontzien. De frequentie neemt af, maar de verleiding blijft: van het zweven en wapperen en die opa die schrikt is ook wel erg aantrekkelijk.
Als hij weer een tijdje op het zadeltje zit, maar wel heeft ontdekt dat het ook leuk is om met je voeten langs te stepjes te zwaaien, kijk ik even naar de voetjes voor me. Die hielen komen net op spaakhoogte.
‘Ik moet ineens aan mama denken,’ zeg ik en vertel hoe zijn moeder als meisje voorop zat, niet op een zadeltje maar gewoon op de stang. Bij de Kardinaal de Jongweg maakte ik vaart om nog te kunnen oversteken voor het licht op rood zou springen. Dat lukte, maar het hielp niet, want bij dat oversteken kwam een hiel van de kleine meid tussen de spaken. Het wiel blokkeerde en we sloegen over de kop op het asfalt. De optrekkende auto’s stonden weer stil en chauffeurs stapten uit om te helpen. De wiel van mijn fiets was krom, zelf had ik niets, maar met De Jongste zat ik een kwartier later in het ziekenhuis.
‘Je kunt het nog zien,’ zeg ik, ‘al moet je wel goed kijken. Gelukkig maar. Onder haar kin heeft mama een litteken van dat ongeluk. Heel klein, maar het is dan ook heel lang geleden.’
Markus is onder de indruk van het verhaal. Dat merk ik aan de manier waarop hij toch weer rechtop gaat staan, voeten op de steuntjes. Hij doet het voorzichtiger en wat minder vaak. Zijn haren durven ook iets minder te wapperen.