04 januari 2022

Ik ben dus af en toe een half uurtje bezig om foto’s van vroeger te digitaliseren en zo kom ik mezelf boven in een boom tegen in het Grote Bos bij Doorn. We schrijven de zomer van 1959 en ik ben boven in een den geklommen die zich wel bijzonder makkelijk leende voor een beklimming, maar het jongetje van zeven dat ik toen was, is zelf vooral onder de indruk van zijn eigen prestatie. Daar ben je een jongetje voor. Beneden staat iemand om er een foto van te maken en ik zwaai triomfantelijk naar de camera.
En niet alleen op deze foto, ook op de volgende. Met diezelfde boom, maar daarin zitten nu wel tien mensen en Lenie is me zelfs voorbij geklommen. Een meisje, ja, maar wel eentje van elf.
Dat was toen.
Een half jaar geleden nog maar moest ik Lukas in het speelparkje hier vlakbij een kontje geven om hem de treden van het glijbaantje daar te laten nemen. Een acrobatische held kon je hem niet noemen. Hij was pas vijf, maar zijn drie jaar jongere neefje haalde hem al met gemak in. Als ik Lukas omhoog gedrukt hield om hem niet het trapje af te laten vallen leek hij wel van lood gemaakt. Hoe was het jochie überhaupt in staat om zijn eigen gewicht te torsen, vroeg ik me af en toe af. Het was alleen geen lood, het was gebrek aan zelfvertrouwen en zo’n gebrek heeft blijkbaar een groot soortelijk gewicht.
Vandaag vonden de jongetjes dat speelveldje niet genoeg, Lukas en Markus. Ze wilden verder en zo raceten zij op hun fietsjes naar het grote Griftpark. Gelukkig heeft Markus nog een loopfietsje zodat ik ze lopend nog een beetje kon bijhouden. Na de kabelbaan stoof Lukas naar de glijbaantorens. Langs moeilijke, hoge treden en gevlochten touwladders klom hij als een speer omhoog. Ik bleef beneden bij Markus die niet de minste belangstelling had voor de klauter- en glijpartijen van zijn broertje. Hij had genoeg aan een schepje en een emmertje.
Niets herinnerde meer aan de Lukas van een half jaar terug. Het leek wel alsof hij alleen maar naar beneden gleed om weer zo snel mogelijk naar boven te kunnen klauteren en dan langs een andere weg.
Wat is de magie van klimmen en klauteren? Van boven in een boom zitten of hoog in een toren terecht komen? Kinderen willen niet naar de horizon; ze zoeken de zon of de maan. Wie hoog zit, overziet, wie overziet, heeft macht. Ook een almachtige God woont in een hoge hemel.
Die boom in het Grote Bos was een eenmalige aangelegenheid, maar thuis klom ik vrijwel dagelijks bovenin de hoge schommel die bij ons achterin de tuin stond. Daar overzag ik de achtertuinen van de buren links en rechts, maar ook keek ik er honderden en honderden meters ver over het glas waarvan het Westland toen al geen genoeg kon krijgen. Wel moet ik er bij vertellen dat ik vanuit mijn slaapkamer toen nog veel verder kon kijken en ook dat deed ik graag, maar daarbij ontbrak het fysieke van je eigen spieren die je omhoog hielpen en vingers die houvast zochten om niet naar beneden te kukelen. De uitdaging deed ertoe.
Dat zie ik in ieder geval aan Lukas’ gezicht. Dat straalt. Daar klimt een gelukkig jochie. Ik roep dat hij voorzichtig moet zijn, niet eens om hem te waarschuwen, maar vooral om hem te laten voelen dat het toch wel indrukwekkend is wat hij daar allemaal uithaalt en dan is het goed als er beneden een opa staat die het allemaal maar spannend vindt.