2 maart 2024 – Pelgrimspad – Van Amsterdam CS naar Bovenkerk (Amstelveen)
Ruim anderhalve week geleden stond ik op het dak van Nemo. Niet alleen keek ik er naar vier rondspringende kleinzoons, maar ook naar de daken van Amsterdam en de vele torens en torentjes, waarvan er geen een echt mooi boven de stad uitsteekt, wat wel een gemis is, maar het zijn er veel.
Men wil mij laten geloven dat het Paleis op de Dam een mooi gebouw is. Ik vind van niet. Van binnen is het al megalomaan en aan de buitenkant ontbreekt voor mij de elegantie van de vorm. Niet dat het een gebouw is als een vuist, dat kan ik nog wel waarderen. Het heeft met de lantaarn in het midden te maken. Dat is een te korte reus. Hij had slanker gemoeten, of langer. Hoe dan ook: het gebouw deugt niet. Nu zie je dat gebouw, anders dan de Dom van Utrecht, niet steeds achter huizen opdoemen, dus zo hinderlijk is het nu ook weer niet, maar wel als je bovenop Nemo staat. Dan is het me teveel een gedrocht. Toch jammer voor een plek die je wel het hart van het land kunt noemen. Vandaag liep ik mijn eerste etappe van het Pelgrimspad en dat betekende dat ik om half tien al bij de Dam was. De Zeedijk en de Warmoesstraat waren nog in diepe rust. Ik had al even naast Majoor Boshardt op haar bankje gezeten en iemand had me gefotografeerd. Nu zou ik op mijn wandeling door de stad drie keer gewaarschuwd worden dat ik op mijn camera moest passen, maar dat moest allemaal nog gebeuren, bovendien zag de man die met mijn toestel de foto maakte er zeer vertrouwenwekkend uit, waarbij ongetwijfeld hielp dat hij hier met zijn dochter van een jaar of acht liep te wandelen. Hoe dan ook: ik was voor halftien al vereeuwigd naast de majoor.
De wandelroute neemt het Vondelpark in zijn volle lengte en het was wel een momentum om Vondel daar hoog op zijn sokkel te zien. Dat gun ik hem, maar had men hem die eer maar tijdens zijn leven gegund. Langs de Schinkel kwam ik voorbij de A10 in het Amsterdamse bos.
Die Schinkel kende ik eerlijk gezegd niet. Amstel en IJ en nog het een en ander, maar de Schinkel niet. ‘Wel goed op de krentenboompjes letten, hoor,’ riep een vrouw me vanuit haar minuscule voortuintje na. ‘Ze zijn weer zo mooi!’ En dat was ook zo, merkte ik even later.
Het Amsterdams Bos was ook nieuw voor me, afgezien van de naam dan. Het zorgde voor een aangename voortzetting van mijn toch al prettige wandeling. In en om Amsterdam is veel water, dat viel me bij eerdere wandelingen al op, ook als een van de charmes van Amsterdam. Want die zijn er ook. Mulisch had het ooit over de handzame klinkertjes van de Dam. Als je zo’n klinkertje eruit lichtte, zou je dan het water zien kolken waarop deze stad drijft?
Waar water is, zijn bruggen. Meestal. Vandaag was er eentje in reparatie, wat me een omweg van een kilometer of vier, vijf opleverde. Mijn mobiel gaf me onvoldoende soelaas, maar ook het contact met andere autochtoon ogende wandelaars niet, al begreep ik dat ik bij de Geitenweide vooral omhoog moest kijken, vanwege de buizerds. Daarvoor was ik trouwens wel een paar uur te laat, volgens de vrouw die me meer op de lucht dan op het pad wees dat ik zocht. Het klonk een beetje als een verwijt.
Veel water dus, veel kilometers, veel mensen ook en terrassen. Allemaal zo vol dat ik blij was mijn eigen koffie bij me te hebben.