Och Heden – 24 november 2023
Toen na het zingen Willie haar vinger opstak omdat zij naar de wc moest, sloeg de paniek toe. Ik had mijn autootje op de wc laten staan! Nu waren er vier wc’tjes naast elkaar, dus misschien koos Willie een ander hokje. Maar even zo goed was ik wel weer stom bezig geweest. Het kon niet anders of God zou nu wel boos op me zijn, zoveel nalatigheid na zoveel genade. Hij had gelijk, maar goed, hij en ik waren nu afhankelijk van Willie.
Het had geen zin om nu al mijn vinger op te steken om te vragen of ik ook mocht, maar zodra het meisje weer terug was – niets wees erop dat zij iets bijzonders had ontdekt – schoot mijn vinger omhoog. Blijkbaar was de juf alweer vergeten dat ze me tien minuten daarvoor van de wc had moeten trommelen, want ik kon meteen gaan. Naar het hokje waar ik het tankautootje op de wc-rol had gezet.
Dat stond er nog. Weer ging ik zitten. Eerst bekeek ik het autootje, daarna liet ik het over de wanden en de deur rijden. Daar was meer ruimte dan op de grond.
Opnieuw werd ik gestoord, nu niet door een boze bonk maar door een bescheiden tik in opdracht. Het was Gerrie. Zij riep door de deur dat ik moest terugkomen van de juf.
Nu nam ik mijn autootje wel mee. In mijn zak. Ik hoefde niet te gaan zitten van de juf, maar mocht meteen in de hoek gaan staan, met mijn neus naar de wand. De school was een houten noodgebouwtje waarin het gauw wat zurig kon ruiken, maar altijd rook je ook het hout, vooral als je daar zoals ik nu, met je neus bovenop moest staan. Hout ruikt lekker.
En de juf mocht dan wel boos op me zijn, ik had mijn autootje terug! De Heere was mij welgevallig geweest. Zoveel was wel duidelijk. Dat van de juf zat trouwens niet diep, wat juffrouw Verschoor was een aardige juf.
De kinderen achter me waren iets aan het doen met vouwblaadjes. Ik wist sowieso zeker dat Dirk af en toe naar me keek en de juf leverde daarvan het bewijs toen ze hard zei dat die aan het werk moest blijven.
Er stond een heel gelukkig jongetje in de hoek. Het autootje in zijn broekzak voelde bijzonder aangenaam, met zijn zachte oppervlak, de prettige ronding van het tankje, het reservewieltje dat subtiel meebewoog met je vinger en het voelde intussen zelfs warm aan.
‘Doe je handen op je rug, Lennie,’ zei de juf. Dat was nu geen punt meer. Het leven was goed.
Toen ik weer naast Dirk mocht gaan zitten, wist de juf waarschijnlijk al niet meer waarom ze me in de hoek had gezet.
Thuis was de oplegger blij toen ik er zijn nieuwe vriend weer op zette. Ze zouden nog jaren samen optrekken.
Ik heb thuis nooit verteld van de lotgevallen van de het tankwagentje. Mij zou slordigheid verweten worden, ondankbaarheid misschien wel. Of het zou weer gaan over mijn dromerigheid, en dat waren allemaal dingen waarover ik liever niet hoorde.
Nooit ook zou iemand begrijpen hoe groot het geluk was van het jongetje toen het onder de bus zijn autootje zag staan, toen het later het autootje op de wc-rol te pronken had gezet en toen het in de hoek stond, zijn neus in de geur van hout en de hand in zijn broekzak om een warm wagentje.
Alleen God zou zoiets begrijpen, maar die kende het verhaal.