Och Heden – 22 november 2023
De anderen zaten al lang aan tafel. Mijn moeder mopperde. Ik voelde me schuldig, ging gauw zitten, bad mijn ‘Here, zegen deze spijze. Amen’ en zag toen de dinky toy oplegger staan, op het naaimachinekastje. Daar had ik hem vanmorgen neergezet, samen met het tankautootje dat ik op het laatst gauw in mijn broekzak had gestopt om stiekem mee naar school te nemen.
Het tankautootje. Het tankautootje. Waar was het? Waar had ik het gelaten? Waarom zat het niet in mijn broekzak? Ik voelde me slecht. Hoe kon ik wat mij in liefde was toevertrouwd en waar ik onmiddellijk zoveel van was gaan houden, zo verkwanselen? Dat woord kende ik toen nog niet, maar de betekenis ervan en de bijbehorende gevoelens wel.
Dit was te erg om te gaan huilen. Te erg om ook maar iets over te zeggen. Deze zonde van nalatigheid moest ik vooral verzwijgen. Wel begon ik plotseling heel snel te eten, zo snel dat ik zelfs eerder klaar was dan de anderen.
Mijn moeder wilde weten wat er aan de hand was; ik zei dat ik met Dirk en Peter had afgesproken om wat eerder bij school te gaan spelen. Dat was alweer een zonde, nu die van de leugen. Ook deze zou God vast niet ontgaan, maar van zijn kant had ik ongetwijfeld minder te vrezen dan van mijn moeder als ik zou vertellen dat ik het tankautootje kwijt was. Zo liep ik weer op het terrein bij Oostdijk rond voordat er andere kinderen naar school kwamen. Ik zocht overal. Ook op plekken waarvan ik zeker wist dat ik er niet geweest was. Maar ik moest toch iets. Zou iemand het hebben meegenomen? Stel je voor. Natuurlijk zou
een ander jongetje nooit naar het politiebureau gaan om het daar als gevonden voorwerp in te leveren. Ik keek bij de bouwputten. Niks. Nergens.
Ik bukte bij de bus van De Wilde, de nieuwe touringcar en keek eronder. Die bus stond er een halfuurtje terug nog niet.
Daar, onder die grote bus, zag het jongetje dat zijn knieën in de steenslag had geduwd zijn tankwagentje. En wel precies midden onder die bus.
Ik weet en voel nog hoe het ging, het vreugdevolle tijgeren onder die bus en het gemankeerde kruipen daar weer onder vandaan, want toen gebruikte ik maar één hand; het autootje in de linker mocht natuurlijk geen krassen oplopen.
Toch is vooral het moment me bijgebleven dat ik daar onder de onmetelijke buik van de bus dat kleine autootje zag staan. Alsof die kolossale touringcar mijn wagentje beschermde. De bus had net zo goed over het autootje heen kunnen rijden met die vervaarlijk grote wielen, maar dat was niet gebeurd. De bus had zich over mijn karretje ontfermd.
‘Kiekeboe’ riep ik hard toen ik onder de bus vandaan kwam, want intussen kwamen er al weer kinderen met of zonder moeders naar school gelopen. Ik stopt snel het wagentje in mijn zak en rende iedereen voorbij, de school in, hup naar de wc om daar de dinkytoy weer tevoorschijn te halen. Ik zette hem op de wc-rol en ging zitten, niet om te poepen of te plassen, maar om daar mijn teruggevonden schat in alle rust te kunnen bewonderen. Er zat daar een groot geluk op de pot.
Ik werd opgeschrikt door een plotseling harde bonk op de deur. ‘Lennie, kom!’ Het was de juf. Ze klonk boos. Ik sprong op, wilde mijn broek omhoog doen en raakte in de war toen ik die nog gewoon om mijn billen bleek te hebben. Een beetje ontdaan schoot ik als laatste het lokaaltje in.
‘Doe de deur dicht,’ zei de juf.