Och Heden 17 februari 2023

Onderweg naar de badende vrouw waarover ik gisteren mijn hart uitstortte, keek ik natuurlijk wel naar heel veel ander moois. Ik wist niet dat in de National Gallery ook Lake Keitele hangt, een schilderij van Akseli Gallen-Kallela.
Waar en wanneer zag ik dat eerder? Daar kocht ik een kaart van, weet ik nog, die nog een paar jaar ergens op mijn bureau heeft gestaan. Want dat deed ik wel: bij een museumbezoek koos ik een schilderij uit om na afloop mee te nemen. Dat is nooit gelukt, maar als die er was, nam ik wel een kaart ervan mee.
Enig onderzoek leert me dat dat in 2005 geweest moet zijn en wel in wat tot voor kort Gemeentemuseum heette, in Den Haag dus. Het was een tentoonstelling over Finse schilderkunst, want daar kwam Kallela vandaan. Het doek dateert van 1905 en dat verraste me afgelopen zondag opnieuw, want het ziet er jonger uit. Dat komt natuurlijk door de heldere kleuren, maar ook door de manier waarop de kwast gebruikt werd. Je kunt je 120 jaar na dato nóg afvragen of de verf al droog is.
In Londen kon ik er met mijn neus bovenop staan, als ik maar niet struikelde over de staaldraad ergens halverwege enkels en knieën.
De verf ligt hier en daar in klodders op het doek. Het zijn bescheiden klodders, maar klodders zijn het, terwijl net zo goed in brede stroken de textuur van het doek meespeelt. We zien een tamelijk glad meer, dat je onmiddellijk als Scandinavisch herkent. Het doek oogt dus fris en diep en tegelijkertijd
heeft het een diepte waarin je makkelijk al mediterend kunt verdwijnen, als je dat wilt. Een doek waarbij je tot bespiegeling kunt komen.
Spiegelen doet het schilderij zelf ook en wel op een bijzondere manier: de witte wolken in de helder blauwe lucht krijgen aan de hoge horizon amper ruimte, maar in het water des te meer. Het meer van de spiegeling is op het schilderij dieper dan de hemel hoog is. Ook de bomen op het eiland zijn in het water veel hoger – of moet je zeggen: dieper? – dan in hun geschilderde werkelijkheid. Dat maakt het bij nader inzien toch wel een doek uit het begin van de twintigste eeuw.
De spiegeling wordt verrassend onderbroken door brede stroken die van voor naar achter over het water zigzaggen. Het zijn de sporen van de koperen boot waarin de mythische held Vaïnämöinen voorbijvoer. Of wegvoer.
Ooit keert hij weer, deze god van de magie en de poëzie.
Dat is allemaal kennis achteraf die ik helemaal niet nodig heb om van het schilderij te houden, al is die extra informatie mooi meegenomen.
De grijze banen over en dwars door het wateroppervlak doen alle spiegeling teniet. Die wordt in dat grijs niet vervormd en verkleurd om een andere rimpeling te suggereren. Nee, die is er gewoon niet. Ook de wijze waarop de grijze stroken over het doek zijn getrokken lijkt helemaal niets te maken met de manier van schilderen die je op de rest van het doek tegenkomt. Met forse banen lijkt hij kruisen te zetten door de illusie van zijn landschap, maar in werkelijkheid voegt hij daar een dimensie aan toe en het schilderij wordt er levendiger van.
Daar liep ik dus, naar de mooie vrouw die Rembrandt schilderde, en toen trok dat heldere, van een afstand al zoveel diepte suggererende doek me aan. Met mijn neus er bovenop – zeg maar: naast de schilder – volgde de tweede verrassing.
Ik zou het zo weer meenemen.