10 oktober 2022
De man fietste mij voorbij, zonder zich dat te realiseren. Zo leek het. Daarna ging hij wat rechter op zitten en vervolgens spreidde hij ruimhartig zijn arm naar rechts. Hij zei hardop dat het hier zo mooi was. Die woorden waren niet voor mij bedoeld maar voor de vrouw die nog achter mij fietste.
Daar waren we gisteren zo’n beetje gebleven en daar heb ik het toen maar bij gelaten. Daarmee kwam ik er niet aan toe om te vertellen waarom ik zoveel plezier had in dat gebaar. Het leek namelijk wel alsof hij zich daarmee de prachtige omgeving eerst had toegeëigend om die daarna royaal, als een gulle gastheer, slash, grootgrondbezitter aan te bieden aan iemand die zich daarbij wel moest realiseren dat die iets heel moois aangeboden kreeg. Als een soort God die zijn schepping deelt, een kleine godje dan.
Ik herkende dat gebaar van een jaar of tien geleden – om precies te zijn: negen, maar dat klinkt minder goed. We waren toen in Nieuw-Zeeland en Mentes broer Pieter nam ons zeer geregeld mee naar allerlei plaatsen die het bezoeken meer dan waard waren. Daar vertelde hij dan iets bij, maar de meeste indruk maakte telkens weer zijn rechterarm. Hij bood ons het mooie land aan. Zijn land dus.
Bij de reis viel me ook weer op dat zijn zus, Mente dus, dat nooit deed. Die keek vooral omlaag. Ze raapte steentjes op, schelpjes, wees naar een klein bloemetjes. Zowel de ruime, luchtveroverende rechterarm van Pieter als de naar beneden gerichte neus van zijn zus, maakte de reis er alleen maar leuker op. Misschien was zo’n gebaar wel meer iets voor mannen. Dat bedacht ik afgelopen vrijdag ook allemaal toen de man het land langs de Vecht annexeerde om het weg te geven aan wie hem lief was.
Zaterdagmiddag kwam ik weer een arm tegen die de lucht in zwaaide.
Op een andere manier. Wij hadden ons als kerkenraad een dagje ter bezinning teruggetrokken en dat resulteerde onder meer in op kleine blaadjes genoteerde hemelbestormende ideeën die we vervolgens voor elkaar toelichtten. Ook toen was er iemand – we noemen hem hier maar even Kobus – die op een afstand van vijf meter het onleesbare post-itpapiertje indrukwekkend maakte, door de drie woorden met wel tweehonderd woorden toe te lichten, ja, maar ook en vooral door daarbij zijn rechterarm telkens een duizelingwekkende vlucht te gunnen. Wat daar op dat papiertje stond werd iets groots en de rechterarm gaf gewicht aan de betekenis van de drie woorden. En het mooie en grote en goede en ware werd ons toevertrouwd.
Vorig jaar hadden we ook zo’n bezinningsdag, op dezelfde plek, ook die dag ging gepaard met flapovers. Toen was Kobus er maar even bij, want niet lang daarvoor had hij bij het zeesurfen een gevaarlijk duikeling gemaakt waarbij hij een nekbeschadiging opliep die hem voor anderhalve maand aan een nekkraag met indrukwekkende stangetjes hielp én hij kon een tijdlang zijn rechterarm niet goed bewegen. Het duurde weken voor hij die gewoon kon strekken; om die soepel door de lucht te laten zwaaien kostte nog meer tijd.
Het is allemaal goed afgelopen met die arm van Kobus. Zoveel was afgelopen zaterdag wel duidelijk. Het was een goede dag, zoals dat ook geldt voor de fietstocht van afgelopen vrijdag. Maar de meeste vreugde beleefde ik die twee dagen aan de gebaren. En aan de herinnering van die Nieuw-Zeelandse arm in 2013.
* Er schiet me nog een wapperende arm te binnen. Later, later.