Och Heden 6 november 2023

Het kwam neer op een vertraging van anderhalf uur. Afgezet tegen de eeuwigheid geen reden tot klagen. Bovendien hadden we elkaar. En ik had een rugzak vol boeken bij me. Dan heb ik nog niet eens verteld dat we een dagje vrij reizen hadden, al is het even de vraag of dat nou zo leuk is, als je wel een tijdje op winderige en frisse perrons moet doorbrengen op een donkere vrijdagavond.
Het is wel even schakelen. ‘Nou, je haalt hem nog net,’ zei Steven die met ons meegelopen was naar het station van Zwolle. De trein stond op perron 1. Dichterbij kon niet. We konden ook wel instappen maar verder dan Nunspeet zou hij niet gaan. Vandaar tot Amersfoort was er geen treinverkeer mogelijk.
We kozen ervoor om dan maar naar Almere te rijden en dan via Weesp en Naarden naar Station Overvecht. Nogmaals: we hadden elkaar en dat is een grote vreugde, maar ik genoot ook van een van de dichtbundels die Steven me had gegeven, in dit geval Het witste woord van Eva Meijer.
Tussen de regels van haar poëzie ontsnapten mijn gedachten toch regelmatig naar het traject Nunspeet – Amersfoort. Een treinongeluk zou wel de oorzaak van onze omweg zijn. Later hoorden we dat er iemand op het spoor zou lopen. Of had gelopen? Aanrijding, las ik ook ergens. Ik moest er niet aan denken.
Het was een reis van niks. Van zitten, lezen, vergeefs naar buiten kijken, reistijden raadplegen, denken aan mogelijke wanhoop en dito verdriet, afgewisseld met het bestuderen van het tegelpatroon van perrons. We liepen naar de punt van zo’n perron en dan naar de andere en weer terug en dan nog eens, telden voorbijrazende intercity’s (vijf). En zo was er vast nog wel het een en ander. In gedachten zag ik de poster voor me van Albert Hahn, die met die tekst ‘Gansch het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil.’ Nu ging het niet om de monumentale gestalte van een spoorwegarbeider die dat wonder bewerkstelligde. Was dat maar waar.
Mijn kinderjaren keken uit op glas, maar om door de voordeur bij dat glas te komen moest je eerst een tamelijk drukke straat over en daarna ook het spoor van een goederentrein. Die kwam een paar keer per dag langs, op zulke vaste en veilige tijden dat mijn ouders er geen enkel bezwaar tegen hadden als ik daar speelde. Vier keer per dag kwam ie langs en de diesel ging bij lange na niet zo hard als een sneltrein. Op school had ik in een boek gelezen dat jongens hun oor op de rails legden om te horen of er in de verte al een trein aan kwam. Dat deed ik ook wel, maar ik hoorde nooit wat. Of ik legde een cent of scherven van een bloempot op de rails, wat soms getoeter opleverde van een geïrriteerde machinist. Nee, de weg ernaast was gevaarlijk. Dat treintje niet.
Daarom vond ik het juist zo spannend om tijdens vakanties op de Veluwe, bij Ede of Putten, over een echte spoorlijn te lopen, waarover echte snelle treinen langs konden razen. Ook daar legde ik mijn oor dan op de rails en hoorde ik evenmin niks. Ik kan me geen voorbijrazende trein meer herinneren.
Vrijdag waren we om half elf thuis. Er kwam een melding dat de storing voorbij was. Het gansche raderwerk draaide blijkbaar weer. Wij hadden daar natuurlijk weinig meer aan, maar daar ging het niet om. Wat er tussen Nunspeet en Amersfoort gebeurd is, meldt de historie niet.