06 maart 2022

Natuurlijk waren we welkom, mijn broer en ik. We reden langs het huis van onze oude neef. Rijden we door of bellen we aan? vroegen we ons af. We belden aan en stapten even later een ruime kamer binnen waarin meer dan genoeg plaats was voor het enorme televisiescherm waarop schaatsers hun best deden. Dat was gisteren.
Het kwam niet in het hoofd van de neef op om de televisie uit te zetten. Ik denk zelfs dat hij ons daarmee een plezier meende te doen.
Dat is ook wel te begrijpen, want de neef van 83 ken ik als de man die op een lichtblauwe racefiets, zijn noren en een motor het leven vrolijk te lijf ging.
We hadden het lef niet om te zeggen dat ons dat schaatsen niet eens zo heel erg interesseerde. Het zou het gesprek een zeer onaangename wending gegeven hebben, want ondanks die televisie was dat er wel, dat gesprek. We leverden braaf commentaar op wat we zagen. Joris en ik konden putten uit de vroegere televisiesessies waarin de familie de zaterdag- en zondagmiddag aan de buis kleefde om de prestaties van Heya Deze en Heya Die nauwgezet te volgen.
Bovendien schaatste mijn grote broer een tijdlang fanatiek, in navolging van en samen met zijn nog grotere neef. Ik maakte ook wel eens een rondje, op de schaatsen van mijn broer, maar dan met wat krantenpapier erin en vond het maar niks, wat niet wegneemt dat ik ruimhartig meedeed met de euforie tijdens televisie-uitzendingen. Ik heb zelfs nog wel eens een schaatswedstrijd meegemaakt in het Oslose Bislett. Ik weet alleen niet meer wie er toen won: Schenk, Verkerk of Bols.
We leven honderd jaar later, maar de verhoudingen blijven.
De neef, die stoere blonde Germaan, waarbij een Rintje Ritsma zelfs nog schriel bij zou hebben afgestoken, bleef het grote voorbeeld dat hij ooit voor me was. Ik probeerde hem wat dichter naar mijn veel bescheidener leefwereld te krijgen door hem te vragen of hij nog motor reed, nog schaatste of nog wel stukken fietste. Dat was allemaal verleden tijd, maar de manier waarop mijn grote neef naar dat grote scherm keek, met nog steeds een Vikingsnor waar ik nooit en nooit aan zal kunnen tippen, logenstrafte dat allemaal. Al zat hij in een riante fauteuil, het leek alsof hijzelf daar op het ijs van Hamar stond. En anders voelde hij zich wel de trainer van die jongens op het scherm. Die luisterden weliswaar niet, maar Joris en ik deden dat in zijn plaats.
Toen kwam zijn vrouw de kamer in.
‘Doe dat ding toch uit. Ben je nou gek. Daar zijn die jongens toch niet voor gekomen.’
De neef beweerde dat ook wij het leuk vonden en dat het helemaal niet erg was om wat geluid en wat beeld op de achtergrond te hebben.
‘Achtergrond,’ lachte de aangetrouwde nicht. ‘Doe hem nou maar uit. Ik maak gauw even koffie.’ En toen de neef niet snel genoeg reageerde, zei ze kort maar duidelijk: ‘Uit!’
‘Je ziet nu hoe de verhoudingen hier liggen,’ zei de neef terwijl de wand tegenover hem zwart werd en de stilte door de kamer siste.
Hamar was van de wereldkaart geveegd. De schaatssport was nooit uitgevonden. We hadden het vervolgens over van alles en nog wat en verwerkten grote bekers koffie. Het ging over ziekte en familie. De neef haalde fotoalbums van boven. Het werd zelfs zaak om de tijd niet te vergeten.
Vandaag, een dag later, wilde ik mijn neef toch nog even ter wille zijn door naar de afloop van het schaatsen te kijken. Jammer.