26 augustus 2022

De struik moest eruit. Hij had er jaren gestaan. Lang genoeg om tot ernstige misvorming te geraken. Zelf had hij de enorme hoeveelheid luis die zich bij hem thuis voelde, moedig gedragen, maar daar was hij niet mooier van geworden. Mente verzaagde hem en liet mij de stronk.
Hij stond in een hoek tegen schuur en achterterrasje, dus veel ruimte om onbeheerst te keer te gaan had ik niet. Het begon met wat graven, daarna gebruikte ik de punt van de schop voor flink hakwerk. Daarbij lette ik wel op mijn voeten, want die staken in slippers. Klompen of schoenen met ijzeren neuzen zouden beter geweest zijn.
In de jaren zeventig ging ik met een klas naar de Weerribben voor een werkweek. ’s Ochtends hielpen wij Staatsbosbeheer. Zo rooiden we onder andere jonge boompjes en struikjes. Op die manier bleef het trilveen in takt en werd het geen bos. Natuur is immers vooral een kwestie van voortdurend menselijk ingrijpen.
Daar leerde ik hoe je met een goede spade boompjes kunt rooien. Daar leerde ik ook dat je daarbij goed moet richten. Het meisje naast me deed dat even niet en jaste haar schop door haar laars. De opzichter rende weg voor een auto en enkele leerlingen en ik droegen haar naar de rand van het veen. Met zijn vieren reden we naar het ziekenhuis in Heerenveen, het slachtoffer, de man van Staatsbosbeheer, een vriendin van het meisje en ik. Bossen rooien is niet mijn gewoonte geworden, maar als ik dan eens tekeer ga met een spa dan zie ik weer die verkeerde beweging van dat zo goedwillende meisje.
Terwijl ik niet eens weet of ik wel gezien heb wat ze deed, al stond ik vlak bij haar. In mijn herinnering wel. Vandaag zie ik vooral de spade door mijn eigen zo opvallende blote en kwetsbare teentjes razen. In gedachten dan. Het maakt me voorzichtig en dat kan geen kwaad.
Dan strijkt Pip langs mijn benen en vervolgens gaat deze kat van de buren naast me zitten om op haar gemak te kijken hoe ik bezig ben de grond om te woelen.
‘Pas op, Pip,’ zeg ik. Nu ben ik niet meer bang voor mijn tenen, maar vrees ik voor het kopje van Pip. Daarom, maar ook omdat de hoek wat ongelukkig is, ga ik op de knieën en probeer al gravend met schepje en blote handen wat meer wortels bloot te krijgen. Dat vindt Pip nog interessanter. Ze gaat er met haar snuitje bovenop zitten en af en toe strijkt ze langs mijn gezicht.
Als ik daarna de spa weer pak, neemt ze toch maar een beetje afstand, maar ze blijft het machtig interessant vinden.
Wortels geven het doorgaans altijd iets eerder op dan je zou verwachten. Ook nu, en daarmee valt ook deze klus me weer mee. Intussen is Pip vanwege de warmte onder de varens gaan liggen. Tien minuten later herinnert niets meer aan de struik die hier tientallen jaren stond, maar ligt er een mooi, egaal stukje grond van een meter bij een meter.
Ik berg de spullen op en ga naar de keuken om mijn handen te wassen, maar als ik opzij kijk, zie ik hoe Pip midden op het stukje grond bezig is haar behoefte te doen.
‘Pip!’ roep ik. ‘Wegwezen!’ Ze kijkt me even vriendelijk aan en gaat dan door met het verbergen van haar overlast. Als ze daarmee klaar is, komt ook zij snel naar de keuken, waar ik nog steeds bezig ben met mijn handen. Ze strijkt langs mijn benen.