19 januari 2022
Mijn muzikale vriend verslingerde zich een klein jaar geleden aan de poëzie. Hij kende dagen die uitliepen op tien tot twaalf gedichten. Het ging toen niet zo goed met hem en er waren professionele vingers nodig die achter zijn toestand moesten proberen te komen. Een van de bevindingen was dat zijn taligheid ver boven het gemiddelde uitstak en dat stimuleerde hem om toe te geven aan zijn drift tot poëzie. Een onverwachte bekering. Ik kende hem alleen maar van achter een muzikaal toetsenbord en van notenbalken waarop zijn rechterhand noteerde wat die samen met de linker zojuist gespeeld had.
De lyrische musicus ontpopte zich als een geestige dichter die misschien wat al te veel gecharmeerd was van taalspelletjes en tamelijk onbekommerd clichés serveerde, maar dat was een kwestie van geduld. Mijn vriend vroeg me of ik zijn gedichten wilde beoordelen en hem wat wilde begeleiden op deze voor hem nieuwe weg.
Ik was vaker een begeleider in poësis, maar daar ben ik indertijd mee gestopt: waarom moest ik steeds degene zijn die iemands dierbaarheden om zeep bracht, want daar kwam het vaak op neer. Als het om dierbaren ging, kon er tussen de raderen die de relatie draaiende hielden zelfs zand en grint terechtkomen.
Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om nee te zeggen tegen mijn muzikale vriend en zo werd hij mijn dichterlijke leerling. De stroom damde ik in door na twee weken af te spreken dat hij alleen op dinsdag iets zou toesturen en dan niet meer dan tien gedichten. Minder was geen probleem, méér mocht niet. Volgende stap: hij zou pas iets insturen als het veertien dagen oud was. Ik trok er wekelijks een uurtje voor uit en zo spraken wij met elkaar.
Ik vroeg me af, en doe dat nog, waarom de poëzie de plaats in leek te nemen van zijn muziek. Daar leefde hij immers van en voor. Was het zijn verwevenheid met muziek er de reden van dat hij daarmee in zijn huidige situatie niet uit de voeten kon en waren die gedichten de uitlaatklep? Zou hij dan ook niet in de poëzie vastlopen? Ik vermoedde het, maar ik hoefde alleen maar zijn gedichtjes te voorzien van commentaar.
Begin december kwam er plotseling geen gedichten meer, wel hielden we contact. Dat doen we nog steeds; door al die verleden tijdsvormen zou je nog bijna gaan denken dat mijn muzikale vriend er niet meer is. Zo is het niet. Maar de stroom gedichten stagneert. Niet langer zijn het er elf per dag of tien per week, nee, het zijn er nul. Nul.
Hij vroeg me tijdens de wandeling een half jaar geleden hoe vaak ik nog een gedicht schreef.
‘Ik schrijf ze bijna helemaal niet,’ zei ik. ‘Twee per jaar is veel. Het lukt me niet meer.’
Daar kon hij zich niets bij voorstellen. Het zou me niets verbazen als hij zich toen had afgevraagd wat hij toch begonnen was om deze gemankeerde dichter als begeleider te vragen.
Ik hoopte toen dat hij minder zou schrijven en langer met een gedicht bezig zou zijn. Ik kan het ook anders zeggen: ik hoopte dat hij ook in termen van taal in staat zou zijn om erupties van gevoel, associaties en vindingrijkheid in te dammen. Dat is een kwestie van aandacht en rust en afstand.
In plaats daarvan lijkt hij nu in een karretje zijn literaire achtbaan af te sjezen: er is geen houden aan of het staat stil. Ook merk ik dat onze mailtjes over zijn gedichten een gesprek waren tussen hem en mij.
En dat ik dat nu mis.